In dit artikel schetst Janne van den Bosch een overzicht van de opkomst van de Nederlandse marxistische, en burgerlijke, vrouwenemancipatie. Naast een kort historisch overzicht en duiding van bepaalde historische gebeurtenissen en organisaties wijst ze ook op de noodzaak van een marxistische analyse wat betreft het onderwerp vrouwenemancipatie.
In mijn recensie van de biografie Kom vrouwen, aangepakt! van Bart Lankester noemde ik dat ik met enkele andere marxistische vrouwen een leesgroep ben begonnen om teksten te lezen die marxistisch van aard zijn en te maken hebben met vrouwenemancipatie. Een belangrijke aanleiding voor die leesgroep was de realisatie dat er erg weinig vrouwen actief zijn binnen revolutionair links, maar ook de realisatie hoe obscuur en relatief onbekend de geschiedenis van de marxistische vrouwenemancipatie in Nederland is.
Het is belangrijk om het algemene fenomeen van vrouwenonderdrukking en de reactie van links hierop te bespreken. Belangrijk onderdeel hiervan is de geschiedenis van de ‘moderne’ vrouwenbewegingen, vanaf de 19e eeuw, om duidelijk te maken wat de meerwaarde is van marxistische vrouwenemancipatie boven burgerlijk feminisme. Mijns inziens is zelfs een korte blik op de geschiedenis van de Nederlandse vrouwenemancipatie genoeg om in te zien dat kwesties waar vrouwen een eeuw geleden tegenaan liepen vandaag de dag helaas nog steeds spelen.
Om dit artikel overzichtelijk te houden begin ik bij de 19e eeuw, dit is een belangrijke periode voor de vorming van de vrouwenbeweging in Nederland en heel Europa.
Vrouwenonderdrukking en de reactie van links
De vrouw is vanaf het ontstaan van privébezit onderdanig aan de man geweest. Deze positie verergerde in de moderne klassenmaatschappij. Het onderwerp van oercommunisme en de afwezigheid van systematische vrouwenonderdrukking in die periode van de menselijke evolutie is helaas een te groot onderwerp voor dit artikel, maar een onderwerp dat desalniettemin interessant is voor communisten om een idee te krijgen van hoe een maatschappij zonder klassen eruit zou kunnen zien. 1
De vrouw functioneert sinds het ontstaan van klassenmaatschappijen cru gezegd als huishoudster en drager van nageslacht, waarbij proletarische vrouwen ook gedeeltelijk het publieke leven in werden getrokken om hoofdzakelijk ongeschoolde arbeid te doen om ‘het gezin’ te helpen rond te komen. Desalniettemin leidden ze als nominaal ‘hoofd van de huishouding’ een weinig publiek leven.
In Nederland gold dat arbeid voor gehuwde vrouwen vanaf de 20e eeuw illegaal was. Socialistische en sociaal-democratische politici verzetten zich hiertegen, maar tot 1958 waren er wettelijke regels tegen het werken van gehuwde vrouwen. 2
Een belangrijk verschil tussen de socialistische en de burgerlijke beweging begint al bij hoe beide zijden de geschiedenis van de vrouwenbeweging zelf schetsen. Beiden beginnen in de industriële revolutie, maar ze verbinden hier een andere conclusie en handelingswijze aan.
De socialisten behandelden de emancipatie van de vrouw vanuit de sociale kwestie: de onderdrukte positie van de vrouw kan alleen opgelost worden als de gehele sociale kwestie, dus de klassenstrijd, wordt opgelost. Met de industriële revolutie en de opkomst van fabrieksmatige productie ging de arbeidersvrouw buitenshuis werken om het gezin mee te onderhouden in plaats van binnenshuis, of als dienstbode, maar het begrip arbeid was hen nooit vreemd. De industriële revolutie had dus een sociaal tegengestelde uitwerking op de positie van de vrouw, waar zij eerst aan het huis gekluisterd was, moest ze nu ook de fabriek in.
De burgervrouwen mochten daarentegen niet werken, dit door traditie en de daarbij behorende normen. Door de verandering in productiewijze konden zij nu opkomen voor hun recht om te werken, om zich zo te emanciperen van hun man. Deze emancipatiestrijd, het recht op arbeid, kwam dus voort uit een andere basis, niet de verandering van arbeid maar het opeisen van arbeid en opleiding. Zij bevonden zich dus in een heel andere situatie dan de arbeidersvrouwen die niet ‘begonnen met werken’, maar hun werkplek ‘uitwisselden’.
De arbeidersvrouwen hadden door hun sociale positie veel meer belang bij algehele verbetering van de positie van hun klasse, en dus bescherming tegen overwerk en verdere uitbuiting, terwijl de rechten die de burgervrouwen eisten niet meteen ‘relevant’ waren voor de arbeidersvrouwen. De burgervrouwen wilden zich emanciperen van hun echtgenoten en vonden het arbeidsverbod voor vrouwen discriminerend, in plaats van beschermend, en zij wilden kiesrecht zoals de mannen het op dat moment hadden, wat dus een beperkt kiesrecht was. 3
In Nederland voegde de Sociaal-Democratische Bond (SDB) bij diens oprichting in 1882 een paragraaf toe aan het Gotha-programma waarop de beweging gestoeld was, namelijk: dat beide geslachten gelijke rechten en gelijke plichten moesten hebben, een verbod op huisarbeid en vrouwelijke arbeid die schadelijk voor de gezondheid kon zijn, en ook algemeen kiesrecht voor zowel vrouwen als mannen.4 Ze waren hiermee de eerste partij in Nederland die algemeen kiesrecht voor iedereen voorstonden en ze waren dus ook tegen het verbod op vrouwelijke arbeid. In de SDB waren ook vrouwen actief, maar zij waren over het algemeen niet bezig met aparte vrouwenzaken omdat de partij vond dat de vrouwenkwestie dus enkel opgelost kon worden door de sociale kwestie op te lossen. Vanuit de SDB ontstonden hierdoor ook expliciet vrouwenbewegingen. Op papier was de SDB dus links vooruitstrevend wat vrouwenrechten betrof, het los organiseren van de vrouwen voor en door zichzelf binnen de organisatie werd echter niet op prijs gesteld. De eerste vereniging voor vrouwen die uit de SDB voortkwam is een organisatie die tegenwoordig echter bekend staat als een burgerlijk feministische organisatie, ook wel bekend als het ‘begin van de Nederlandse vrouwenbeweging’: de oprichting van de Vrije Vrouwenvereeniging (VVV), waaruit de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht groeide.
Burgerlijk feminisme
Het meest bekende ‘begin van de vrouwenbeweging’ in Nederland dat op scholen gedoceerd wordt is de strijd om het vrouwenkiesrecht, aangevoerd door Aletta Jacobs. Dit is een klassiek voorbeeld van het 19e eeuws burgerlijk feminisme.
Deze beweging bestond veelal uit vrouwen met een hogere klassepositie met tijd en geld die ze kunnen besteden aan het strijden voor, voor de wet, gelijkwaardige rechten voor vrouwen in diezelfde hogere klassepositie.
De, in 1889 opgerichte, VVV is echter begonnen door vrouwen vanuit onder andere de SDB, de socialistische organisatie met de meest revolutionaire vrouweneisen, maar waarbinnen vrouwen zichzelf niet konden verenigen buiten zaken die onder ‘de sociale kwestie vielen. Enkele oprichtsters waren bijvoorbeeld SDB-leden Wilhelmina Drucker (ook wel bekend als Dolle Mina) en Theodora van Doesburg. De nieuw opgerichte vrouwenorganisatie mocht van hen ‘niet onder dogmatisch vaandel’ varen, wat er in de praktijk op neer kwam dat er geen ruimte was voor daadwerkelijk socialistische eisen. Deze organisatie ging in 1894 over in de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, een organisatie die streed voor ‘dameskiesrecht’.
De eis die ze stelden, namelijk kiesrecht voor dames, dus vrouwen met een hogere klassepositie, is een typisch voorbeeld van burgerlijk feminisme waarbij de arbeidersvrouwen op de achtergrond bleven. 5
Samenwerking revolutionairen en burgerlijk feministen
In deze periode kwam het overigens vaak voor dat vrouwen die in de eerste plaats actief waren in de revolutionaire beweging ook samenwerkten of actief waren in de burgerlijke vrouwenbewegingen. Dit was omdat dit tot dan toe de enige vrouwenbewegingen waren.
Het is belangrijk deze samenwerking te benoemen omdat er vaak een absolute tweedeling wordt gecreëerd tussen burgerlijk feminisme en marxistische vrouwenemancipatie. Het idee dat er ‘goede’ vrouwen in de socialistische beweging actief waren en dat alle burgerlijke organisaties bestonden uit uitsluitend midden- of hogere klasse vrouwen, die zich uit verveling of met bovenklassekiesrecht als doel is onjuist. Het creëert een erg nauw keurslijf waarbinnen je als marxistische vrouw in moet passen, terwijl uit de geschiedenis blijkt dat de meeste vrouwen in meerdere capaciteiten actief waren voor meerdere bewegingen met verschillende en soms strijdige standpunten. Het actief zijn binnen de burgerlijke vrouwenbeweging weerhield vrouwen er niet van om ook daadwerkelijk revolutionaire politiek uit te oefenen en te strijden voor verdergaande marxistische emancipatoire eisen.
Wat echter wel belangrijk is om te onthouden, is dat de leiding van veel van de feministische bewegingen wel degelijk vanuit een andere klassepositie handelden dan de arbeidersvrouwen. Waar de arbeidersvrouwen die bijvoorbeeld ook lid waren van de SDB door de leiding van de VVV verboden werden om een naaistersvakbond op te richten, omdat de bazen tegen wie deze vakbond zich zou keren, je raadt het al, precies de vrouwen uit de leiding waren die ook naaiateliers runden, en zoals je van MKBers zou verwachten, zagen ze zichzelf uiteraard niet als een vijand van de arbeidersklasse.6 De samenwerking tussen revolutionair socialistische (arbeiders)vrouwen die actief waren binnen de burgerlijke feministische beweging en hogere klasse vrouwelijke SDB leden die medeoprichtsters van organisaties waren is dan ook opmerkelijk. Hoe kun je in naam lid zijn van socialistische bewegingen terwijl je in de praktijk vakbonden en het organiseren op de werkvloer verbiedt, omdat je zelf blijkbaar tot de bezittende klasse behoorde?
In Nederland waren er veel socialistische vrouwenbonden die onafhankelijk, afhankelijk of semi onafhankelijk opereerden van partijen en van elkaar.
Een van deze organisaties was de Bond voor Sociaal Democratische Vrouwenclubs (BVSDV), die in 1908 opgericht is als overkoepelende bond van vrouwenorganisaties. Zij kwam voort uit de SDAP in 1905 in Amsterdam opgerichte Sociaal-democratische Vrouwenpropagandaclub (SDVC).
Mathilde Wibaut, actief bij de SDAP, was bijvoorbeeld medeoprichtster van de BVSDVC, maar ook medeoprichtster van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, de burgerlijke vereniging. Ook Marie Mensing, die van de SDAP naar de SDP/CPN ging, was actief bij de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Deze vrouwen gingen allebei waarschijnlijk ook naar de internationale vrouwenconferenties van tweede internationale. Mensing werd in 1917 lid van Revolutionair Socialistische Vrouwenbond, een vrouwenorganisatie waar we iets meer over weten, en die expliciet revolutionair socialistische politiek voerde.
De sociaaldemocratisch links vrouwen van de SDAP reageerden hier dus op dat de VVV alleen streed voor burgervrouwen en dat vrouwenkiesrecht an sich niets zou doen voor de arbeidersvrouw, en pleitte in reactie hierop dan ook voor een verlaagde leeftijdsgrens en stemrecht voor de gehele arbeidersklasse . Gedeeltelijk vrouwenkiesrecht was geen vorm van vrouwenemancipatie was maar een vorm van burgerlijk feminisme dat de klassenstrijd verdoezelde. Dit werd extra duidelijk toen bleek dat de vrouwen actief voor de VVV, die hun eigen naaiateliers hadden, de arbeidersvrouwen die hier werkten verboden hun eigen vakbonden op te richten, omdat dit tegen hun belang als baas in ging.7
Revolutionaire vrouwenorganisaties
Er werden ook expliciet revolutionaire vrouwenorganisaties opgericht in Nederland. Zo werd de (onafhankelijke) Revolutionair Socialistische Vrouwenbond (RSVB) tijdens de eerste wereldoorlog opgezet door Christina Koomans-Timmer (een christensocialiste) vanwege de schade die de eerste wereldoorlog aanrichtte. Er was veel armoede en de leefomstandigheden waren vaak schrijnend, en dit zorgde voor revolutionair elan. Een andere oprichter van de RSVB was Hendrika van Zelm, die eerder ook de Pionier oprichtte . Hiermee bedoel ik de ‘vrouwenvereeniging tegen den oorlog en zijn gevolgen’ de Pionier. Er waren nog veel andere anti-oorlogsorganisaties, die in verschillende steden zijn opgericht . Om die verwarring op te lossen is toen besloten om de algemene RSVB op te richten. Van Zelm was verder lid van, en gemeenteraadslid in Amsterdam voor, de SDP/ CPH.
Ook Henriëtte Roland Holst was actief binnen deze bond. Zij en Christina Koomans-Timmer schreven voor het bondsblad de voorbode en stelden dat de opvoeding belangrijk was voor de ontwikkeling tot revolutionair socialist. Er was in de voorbode niet veel aandacht voor vrouwenemancipatie in de zin van gelijke rechten en het kiesrecht , want de nadruk lag hierin op het ‘levensrecht’, dus het ontwikkelen van een menswaardig bestaan dat pas tot (volle) uiting kan komen onder het socialisme.
Naarmate de economie na de oorlog weer aantrok, verdween veel van dit revolutionaire elan, en verzwakte de bond. Mede hierdoor bleef de RSVB klein, rond de duizend leden, en viel ze in de jaren twintig uiteen in een communistische en een libertair-syndicalistische groep. Deze twee bonden vielen niet veel later ook geheel uit elkaar.
Een belangrijke les die de RSVB ons leert is dat het goed werkt om mensen aan te spreken op zaken die aansluiten op hun belevingswereld. De wanhoop en woede die door de oorlog gecreëerd werd was zo om te zetten in revolutionaire politiek door de vrouwen aan te spreken op hun moederschap, door uit te leggen dat hun kinderen min of meer opgroeien voor de slacht als ze niets aan de wereld veranderen. Ze lieten een antikapitalistische analyse los op de oorlogsomstandigheden en op de leefomstandigheden die door de oorlog verergerden, maar door kapitalisme werden veroorzaakt. Op die manier door het kapitalisme veroorzaakte problemen uit het dagelijks leven bekritiseren, in combinatie met een socialistisch alternatief is nog steeds van groot belang voor de linkse beweging, niet alleen voor de vrouwenbeweging. En deze werkwijze werd dan ook grotendeels overgenomen door een tweede revolutionaire vrouwenbond.
Na deze eerste pogingen om een vrouwenbond op te richten vanuit socialistische hoek richtte de Revolutionair Socialistische Partij in 1929 een ‘onafhankelijke’ vrouwenbond op, waar Trien de Haan een grote rol in zou spelen: de NAS Vrouwenbond, dus de vrouwenbond van het Nationaal Arbeidssecretariaat.
De NAS vrouwenbond bestond voornamelijk uit vrouwen uit de arbeidersklasse, sommigen hadden een baan maar de meesten waren huisvrouw, wiens man (actief) lid was van de NAS.
Het doel van deze ‘onafhankelijke’ vrouwenbond was ‘de ontwikkeling van de vrouw op grondslag van de RSP en NAS politiek’. Dus ook zij probeerden zo goed mogelijk aan te sluiten op de leefwereld van de gemiddelde huisvrouw en arbeidersvrouw om ze te politiseren.
De situatie waarin de NAS vrouwenbond werd opgericht, was aanzienlijk anders dan die van de RSVB. De NAS vrouwenbond was in naam namelijk een onderdeel van de NAS, en had dus ook financiële middelen en het netwerk van de bond tot haar beschikking. Door de expliciete vakbondsconnectie werd wel de samenwerking met anarchisten en christensocialisten bemoeilijkt, waardoor de groei niet heel hard ging.
Ook werd de NAS vrouwenbond ‘van bovenaf’ georganiseerd, Sneevliet vond namelijk dat er een vrouwenorganisatie nodig was en heeft aangezet tot het oprichten ervan. Dit zou naast ideologische redenen ook pragmatisch geweest kunnen zijn omdat er door het vrouwenkiesrecht in 1919 een nieuwe linkse kiezersgroep bij gekomen was, waardoor er meer ‘profijt’ gehaald kon worden uit een vrouwenorganisatie aan de revolutionair-socialistische kant.
Zaken die binnen de NAS vrouwenbond gedaan werden om de emancipatiebeweging daadwerkelijk emancipatoir te maken zijn ook voor ons nu nog relevant en belangrijk. Om een voorbeeld te noemen: zij spraken leden van ‘de andere sekse’ erop aan zij niet de gelijke rechten van de vrouw respecteerden en erkenden. Overigens kun je daar natuurlijk wel van stellen dat het onvoldoende is om het patriarchaat te bestrijden: daarvoor moet de hele klasse actief strijden tegen onderdrukking van een deel, iets wat helaas ook vandaag de dag nog weinig voorkomt.
De vrouwenbond wilde vrouwen betrekken door tijdens politieke scholingen te praten over actuele onderwerpen zoals armoede, werkloosheid, woekerhuren, fascisme en oorlog. Dit deden ze op een expliciete manier die gericht was aan vrouwen, dus richten op ‘jullie zonen gaan naar oorlog’. Dit deden ze onder andere in De Vrouwenkrant, die in 1932 werd opgericht. Hierbij was de grootste uitdaging voor Trien de Haan en andere vrouwen het betrekken van nieuwe vrouwen bij de beweging. Dit is ook vandaag de dag nog een probleem, want er zijn veel minder vrouwen actief in de politieke beweging dan mannen. Maar heeft dit dezelfde oorzaken?
Bij de NAS vrouwenbond leek het redelijk duidelijk waarom vrouwen lastiger te betrekken waren. Vrouwen werkten meestal niet buitenshuis en doordat ze geen publiek leven leidden en geen ‘betaalde arbeider’ waren, werden ze minder snel lid van een vakbond of politieke partij. Dit bleek ook uit het feit dat de vrouwen die wel actief waren in de beweging, dit meestal waren geworden doordat hun manen lid waren, waarna zij er ‘gewoon bijkwamen’.
Om dit probleem te tackelen richtte de vrouwen van de NAS vrouwenbond zich dan ook specifiek op moeders, om hen zo het publieke leven in te trekken en actief te krijgen. Ze starten leesgroepen, en schreven in De Vrouwenkrant over thema’s die vrouwen en met name moeders moesten raken en radicaliseren. Trien de Haan dacht bijvoorbeeld dat moeders de spil in een revolutionaire opvoeding zouden vormen, waarmee ze vrouwen als moeders een grote verantwoordelijkheid toedichtte voor het succes van de socialistische beweging. Moeders zouden vanuit de biologie al meer in verband met de natuur en de wereld staan en hierdoor via de opvoeding hun kinderen het vuur van het socialisme mee moeten geven. Hoewel erg poëtisch, deel ik deze opvatting niet met Trien de Haan. Het zien van vrouwen als primair moeders vind ik een te nauwe definitie van ‘vrouw zijn’. Dat er een belangrijke rol voor vrouwen is weggelegd in de beweging deel ik wel met haar, maar ik wil de focus hiervan niet op de opvoeding van kinderen leggen, maar op de verantwoordelijkheid van de arbeidersvrouw als onderdeel van de werkende klasse.
In De Vrouwenkrant werd dus veel geschreven over het verband tussen moederschap en oorlog, waarmee ze vrouwen probeerden te overtuigen mee te strijden tegen burgerlijke oorlogen omdat ‘je niet wilt dat je kinderen opgroeien tot kanonnenvoer voor de kapitalisten’. Deze argumentatie kwam deels door de algehele pacifistische houding van de vrouwenbeweging, die ze redelijk wat kritiek opleverde van de rest van de partij.
Hoe hard de vrouwen betrokken bij De Vrouwenkrant ook werkten, het wilde niet lukken om genoeg vrouwen te bereiken en te betrekken. Ondanks hun vele oproepen in het blad, en een focus op toegankelijkheid, bleven de inzendingen en aanmeldingen uit. Zelfs het aandachtspunt in De Vrouwenkrant, dat vrouwen zichzelf moesten onderwijzen, betrok geen mensen. De betrokkenen bij De Vrouwenkrant trachtten deze zelf onderwijzing nog op gang te brengen door oproepen te doen aan de lezeressen om hulp te vragen indien bepaalde zaken niet duidelijk waren, of wanneer ze hulp bij het schrijven wilden inschakelen. Het mocht allemaal niet baten: op het hoogtepunt van de NAS Vrouwenbond telde ze ruim 20 afdelingen, maar de oplage van De Vrouwenkrant kwam zelden boven de 1000 uit. 8
Rusland en de Zhenotdel
Naast de Nederlandse geschiedenis van de vrouwenbeweging wil ik ook even stilstaan bij de Russische. Dit omdat er na 1917 natuurlijk een revolutionaire partij aan de macht was, waardoor zij dus in principe daadwerkelijk veranderingen konden implementeren met betrekking tot vrouwenemancipatie, terwijl dit in Nederland natuurlijk nooit zo is geweest.
Na de revolutie zag je dat de bolsjewieken burgerlijk feministische organisaties flink bestreden,waarbij de vrouwen die een grote rol in de partij speelden zichzelf meestal heel bewust ‘niet feministisch’ noemden, en deze burgerlijke organisaties tegenwerkten. 9
In 1919 richtten zij de Zhenotdel op. Dit werd het onderdeel van de partij dat zich bezighield met ‘vrouwenzaken’, met emancipatie in plaats van burgerlijk feministische doelen, zoals socialisering van het huishouden, kinderopvang en het politiek betrekken van vrouwen. 10
Dit deden ze deels via hun tijdschriften, maar omdat een groot deel van de bevolking, en zeker de vrouwen ongeletterd was, gingen ze ook mee met de agitatietreinen, om vrouwen te leren lezen, enzovoorts.
Ook werden uit alle uithoeken van de Sovjet-Unie jaarlijks andere vrouwen verkozen als afgevaardigden, om hun gebied te vertegenwoordigen in de Zhenotdel en dus communistische politiek. 11
De ons bekendste leden van de Zhenotdel waren Alexandra Kollontai (die voorzitter van de Zhenotdel was van 1920 – 1921) en Nadezjda Kroepskaja. Ook Clara Zetkin was betrokken bij de Zhenotdel. Niet alle leden van de organisatie waren expliciet anti-feministisch. Zo heeft Kollontai ook oppositie gevoerd tegen de bolsjewieken namens de feministen, en bleef ze kritisch op de houding van het secretariaat. 12
Die kritische houding ten aanzien van het secretariaat en de bolsjewieken was overigens helaas zeer terecht, en hard nodig, want de Zhenotdel kreeg in grote delen van de Sovjet-Unie te maken met verzet. Zo waren de voorzitters van de Zhenotdel alleen bij vergaderingen welkom tijdens het bespreken van zogenaamde ‘vrouwenzaken’, en moesten ze de rest van de tijd buiten wachten, terwijl de leiders van alle andere ‘werkgroepen’ wel gewoon deel mochten nemen aan de volledige vergaderingen. In 1930 werd in lijn met de politiek van de partij toen dan ook de Zhenotdel opgeheven omdat de vrouwemancipatie ‘klaar zou zijn’. Dit ondanks dat veel concrete eisen vanuit de Zhenotdel gewoonweg nog niet uitgevoerd waren, of zelfs waren teruggedraaid, zoals de socialisering van het huishouden of vrouwenrechten wat betreft scheiding en geboortecontrole. Abortus was bijvoorbeeld in 1920 gelegaliseerd door Lenin, maar in 1936 werd abortus onder Stalin weer verboden. 13
Zoals ik net duidelijk gemaakt heb waren er grote verschillen in de Nederlandse en Russische organisaties wat betreft feminisme en marxistische emancipatie. Ook in Duitsland en Polen was dit verschil duidelijk merkbaar, zeker als je kijkt naar de periode van de tweede internationale: Zetkin en Luxemburg noemden zichzelf geen feminist omdat het centrale ding van politiek klassenstrijd is en vrouwenemancpatie daar wel onderdeel van is maar niet centrale rol moet hebben. Feminist zijn was dan ook expliciet burgerlijk feminist zijn.
Tijdens tweede internationale werden vrouwen vaak in hoek van ‘feminist’ en daarmee ‘niet marxist’ geduwd, werden prijzen uitgereikt voor ‘beste feminist’ (die Zetkin bijvoorbeeld weigerde omdat ze niet in die hoek geduwd wilde worden maar serieus genomen wilde worden om haar marxistische politiek die betrekking had op de gehele arbeidersklasse)
Nieuw-Malthusiaanse bond
De verschillen tussen burgerlijke bewegingen en de marxistische bewegingen in Nederland zijn het makkelijkst uit te leggen aan de hand van een aantal voorbeelden zoals de Nieuw-Malthusiaanse bond, en de kiesrecht bewegingen.
Waar de revolutionaire bonden streden voor algemeen vrouwenkiesrecht als onderdeel van een bredere strijd, streden de burgerlijke feministen puur voor censuskiesrecht voor vrouwen, dus kiesrecht als je rijk genoeg was om belasting te (moeten) betalen. De burgerlijke feministen wilden dus gelijkwaardigheid binnen kapitalistische structuren zonder systematische veranderingen.
Zoals ik al eerder heb gezegd stelde de revolutionaire beweging daarnaast vele emancipatoire eisen, waarbij socialisering van het huishouden en meer rechten voor vrouwen omtrent abortus en scheidingen centraal stonden. Dit waren vrij concrete eisen die de leefwereld van de vrouw verbeterden: ze worden er minder afhankelijk van hun partners door, en zijn vrijer om deel te nemen aan publieke leven, omdat ze niet meer aan het huishouden gekluisterd zijn. En daarmee hadden ze een totaal andere analyse en insteek dan de Nieuw-Malthusiaanse Bond.
De NMB was een organisatie die tegen overbevolking streed door seksuele voorlichting en verstrekking van anticonceptiemiddelen. Deze organisatie deed dat niet vanuit het idee dat een vrouw autonomie dient te hebben over haar lichaam, of ter emancipatie van de vrouw. Zij deed dit om ‘overbevolking’ te bestrijden. Een van uitgangspunten van de NMB was het individualistische idee dat armoede een probleem is van armoede onder kinderen, en dat dit kon en moest worden bestreden door te zorgen dat arme mensen minder kinderen krijgen.
Lenin was ontzettend kritisch op de NMB vanwege haar kleinburgerlijke karakter. Hij noemde het Neomalthusianisme de vijand van de werkende klasse, niet omdat hij het niet eens is met eisen omtrent het recht op abortus en anticonceptie, maar omdat de eisen van de Neomalthusianen enkel zouden leiden tot hypocriete wetten ingesteld door de heersende klasse, en niet tot (lichamelijke en medicinale) autonomie voor de werkende klasse. En zo zou het de heersende klasse juist meer macht geven over individuele leden van de bevolking, en daarmee de emancipatie van de werkende klasse tegengaan. 14
Zoals ik in mijn recensie van Kom vrouwen, aangepakt! heb besproken, was Trien de Haan actief bij deze organisatie, vanuit een meer emancipatoire insteek. Haar activiteit binnen deze organisatie is op zich al een noemenswaardige activiteit als je kijkt naar het klassenkarakter van de NMB tegenover de organisaties waar ze verder actief in was. Volgens Lankester was ze echter actief bij de NMB omdat ze zwangerschapsregeling emancipatoire waarde vond hebben en dat de dubbele seksuele moraal veranderd moest worden, niet omdat ze voorstander was van geboortebeperking voor de armen. Of zij geprobeerd heeft de NMB om te vormen tot een revolutionair-socialistische organisatie wordt niet duidelijk, en of ze Lenins analyse deelde dat het Neomalthusianisme de daadwerkelijke emancipatie van de vrouw en de gehele werkende klasse ondermijnde, blijkt niet uit de biografie of andere bronnen over haar leven. Wel wordt duidelijk dat ze haar socialistische gedachtegoed samen laat vallen met haar emancipatoire gedachtegoed, waardoor ze haar activiteit binnen revolutionair-socialistische organisaties en de NBM naast elkaar liet bestaan. 15
Relevantie vandaag de dag
De geschiedenis van de Nederlandse (marxistische) vrouwenbeweging heeft iets tragisch. De wortels van de moderne vrouwenbeweging vanuit de 19e eeuw liggen in het socialistische gedachtegoed, tot uiting gekomen binnen de SDB. Maar in die partij bleek er geen ruimte te zijn voor vrouwen om zichzelf te organiseren, omdat vrouwenemancipatie enkel en alleen te bevechten was door de sociale kwestie op te lossen. Toen er uiteindelijk toch een vrouwenorganisatie ontstond, vanuit deze marxistische SDB, is die zo verrechtst en in de burgerlijke richting bewogen dat elk spoor van marxisme verdween. Elke poging sindsdien om een marxistische vrouwenbeweging op te richten lijkt te zijn gefaald.
Desalniettemin is samenwerking en uitwisseling tussen burgerlijke en arbeidersorganisaties een relevant deel van de geschiedenis van de vrouwenbeweging, die we niet moeten negeren of ontkennen. En vandaag de dag is het verschil tussen liberaal, individualistisch feminisme en marxistische vrouwenemancipatie groter dan ooit, waarbij het grootste deel van de werkende klasse helaas actief is binnen de burgerlijke beweging.
De keerzijde hiervan is dat het verschil tussen de burgerlijke feministische beweging en zogenaamd marxistische vrouwenemancipatie kleiner is dan ooit. De versplintering van links en diens toevlucht tot identiteitspolitiek en intersectionaliteit heeft de overhand binnen de gehele vrouwenbeweging. De rol van identiteitspolitiek en intersectionaliteit in de al dan niet marxistische of burgerlijke vrouwenbeweging zal ik in een volgend artikel uitwerken.
Het is dan ook nuttig om na dit historische overzicht stil te staan bij de relevantie van vrouwenemancipatie voor revolutionair links op dit moment.
Binnen heel links, binnen al onze eigen organisaties, bestaat veel verwarring over wat feminisme precies inhoudt. Zo leidt het benoemen dat je feminist bent er vaak toe dat men denkt dat je feminisme de kern zou zijn van je politiek, wat natuurlijk niet zo is. Om te voorkomen dat je in zo’n hokje wordt geplaatst, kan het logisch lijken om te benadrukken dat je eisen ‘echt niet feministisch, maar gewoon eisen voor gelijkwaardigheid zijn. Maar door bang te zijn voor gebruik van het woord feminisme, doen we net zo goed afbreuk aan de zaak, ook omdat mannelijke kameraden, doordat ze vaak weinig afweten van het onderwerp, onterecht het gevoel kunnen krijgen dat er niets aan te doen valt: “als deze vrouwelijke kameraden zeggen dat ze geen feminist zijn, hoeven we ons niet met ‘vrouwenzaken’ bezig te houden.”
Zelf gebruik ik consequent de term marxistisch feminisme, en ik omschrijf mijn politiek als revolutionair socialistisch, met nadruk op vrouwenemancipatie.
De verwarring die al dan niet bewust gecreëerd wordt aangaande vrouwenemancipatie en wat er op dat vlak nog moet gebeuren, laat zien dat het thema ook nu nog erg van belang is binnen revolutionair links. De vraag die voor ons ligt is dan ook hoe kunnen we dit thema op de agenda zetten binnen onze eigen organisatie en daarbuiten? Welke stappen moeten wij concreet ondernemen?
Want ook vandaag de dag is vrouwenemancipatie nog een noodzakelijk onderwerp. Vrouwen ondervinden als actief lid van de arbeidersbeweging nog steeds een groot scala aan problemen. Zo hebben we naast vormen van (alledaags) seksisme, seksueel geweld, ondervertegenwoordiging in de politiek en salarisachterstand, ook nog steeds te maken met ‘de dubbele last’. Vrouwen dragen namelijk nog steeds een grotere verantwoordelijkheid voor het huishouden, de opvoeding van kinderen, de verzorging van kinderen en geboorteregeling.
Het is van groot belang dat vrouwen (en mannen) zich bewust worden dat dit politieke vraagstukken zijn, die moeten worden aangepakt, zowel binnen de beweging als daarbuiten. Alleen hierdoor is het mogelijk dat vrouwen zich verenigen en veranderingen afdwingen. Het zelf organiseren van bijeenkomsten binnen linkse organisaties en het aanmoedigen van vrouwen in de eigen omgeving om zich uit te spreken tegen wantoestanden zijn kleinschalige dingen die vrouwen (en mannen) kunnen doen om binnen de beweging vrouwenemancipatie te bevorderen.
Het is belangrijk om binnen je eigen organisaties gesprekken over vrouwenemancipatie aan te gaan, om duidelijk te krijgen wat ieders positie is over een bepaald onderwerp alvorens het geheel van tafel te vegen; denk hierbij bijvoorbeeld aan discussies over de inhoud van het voorstelprogramma van het Communistisch Platform rondom het ‘vrouwenhoofdstuk’, want daaruit wordt ook duidelijk of kameraden voorstander zijn van marxistisch ‘feministische’ standpunten, en wat ze daaronder verstaan.
Het Communistisch Platform verschaft kameraden uit alle hoeken van de socialistische beweging de mogelijkheid van communisme.nu gebruik te maken om discussie te voeren. Tenzij anders vermeld zijn gepubliceerde artikelen en brieven daarom niet per se representatief voor de opvattingen van het Communistisch Platform.
- Knight, C. Early Human Kinship Was Matrilineal. In N. J. Allen, H. Callan, R. Dunbar and W. James (eds.), Early Human Kinship. Oxford: Blackwell, 2008: 61-82 en Engels, F. De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat, (vertaling vierde druk) Amsterdam: Pegasus, 1891 ↩
- https://vakbondshistorie.nl/dossiers/vrouwen-aan-werk/ geraadpleegd op 1-4-2021 ↩
- Outshoorn, J. Vrouwenemancipatie en socialisme, Nijmegen: SUN, 1973: 13-15 ↩
- Outshoorn, J. Vrouwenemancipatie en socialisme, Nijmegen: SUN, 1973: 17 ↩
- Dieteren, F. & Peeterman, I. Vrije vrouwen of werkmansvrouwen, Utrecht: Fischluc, 1984: 38 ↩
- Dieteren, F. & Peeterman, I. Vrije vrouwen of werkmansvrouwen, Utrecht: Fischluc, 1984: 40 ↩
- Dieteren, F. & Peeterman, I. Vrije vrouwen of werkmansvrouwen, Utrecht: Fischluc, 1984: 40 ↩
- Lankester, B. Kom vrouwen, aangepakt!, Amsterdam: Prometheus, 2017 ↩
- Stites, R. Zhenotdel: Bolshevism and Russian Women, 1917-1930, Russian History III, 2 (1976), 174-193 ↩
- Eubanks Hayden, C. The Zhenotdel and the Bolshevik Party, Russian History III, 2 (1976), 150-173 ↩
- Goldman, W. Industrial Politics, Peasant Rebellion and the Death of the Proletarian Women’s Movement in the USSR, Slavic Review, vol. 55, no 1. 1996, 46-77 ↩
- Gaido, D. & Frencia, C. “A Clean Break”: Clara Zetkin, The Socialist Women’s Movement, and Feminism, International Critical Thought, 2018 ↩
- Eubanks Hayden, C. The Zhenotdel and the Bolshevik Party, Russian History III, 2 (1976), 150-173 ↩
- Lenin, V.I. The Working Class And NeoMalthusianism, Pravda No. 137, 1913. https://www.marxists.org/archive/lenin/works/1913/jun/29.htm ↩
- https://communisme.nu/artikelen/cultuur-en-partijbeweging/2020/12/22/kom-vrouwen-aangepakt/ ↩