Intersectionaliteit en marxistische vrouwenemancipatie
Intersectionaliteit en marxistische vrouwenemancipatie

Intersectionaliteit en marxistische vrouwenemancipatie

In dit artikel bespreken Lotte van der Horst en Janne van den Bosch de discussie over intersectionaliteit, identiteitspolitiek en hun verhouding tot marxistische vrouwenemancipatie. Ze focussen hierbij op een aantal specifieke zaken met betrekking tot vrouwenemancipatie: de geschiedenis van identiteitspolitiek en intersectionaliteit, hoe deze op dit moment in Nederland tot uiting komen en wat een marxistische analyse van zowel intersectionaliteit, identiteitspolitiek als vrouwenemancipatie is. 

Allereerst is het belangrijk om de geschiedenis van intersectionaliteit en identiteitspolitiek kort uiteen te zetten. We willen in dit artikel niet verzanden in verschillende semantische discussies over de politieke stromingen die verschillende groeperingen al dan niet aanhangen. We zullen dan ook eerst ingaan op de geschiedenis van de termen intersectionaliteit en identiteitspolitiek zodat duidelijk is vanuit welk perspectief we deze gebruiken.

Belangrijk nog om te benoemen is dat de hedendaagse vormen van identiteitspolitiek en intersectionaliteit geen volledige voortzetting van de originele termen is. Er worden veel aspecten geleend uit de jaren 60, 70 en 80 van de vorige eeuw, maar dit zijn vaak  vergrotingen van bepaalde zaken. Daardoor nemen hedendaagse identiteitspolitiek en intersectionaliteit ook andere vormen aan dan toen, en bevinden ze zich eigenlijk in een verder gevorderd stadium.

Geschiedenis van de identiteitspolitiek

Identiteitspolitiek wordt tegenwoordig vaak in een adem genoemd met het begrip intersectionaliteit. Waar het nu vaak inwisselbaar van elkaar gebruikt wordt, of de een als onderdeel van de ander wordt gezien, heeft identiteitspolitiek an sich ook een geschiedenis binnen links, en voornamelijk in de Verenigde Staten. 1

De identiteitspolitiek die sinds de jaren 60 en 70 in de VS gevoerd wordt heeft zijn wortels in de Culturele Revolutie in China, en dus in het maoïsme. Waar ten tijde van de Culturele Revolutie van 1966 tot 1976 veel westerse linkse groeperingen zich baseerden op het maoïsme, werden praktische zaken als struggle-sessies, maar ook ideologische zaken zoals nationale bevrijding en nationale identiteit steeds belangrijker. De werkwijze vanuit het maoïsme nam in de soft-maoïstische linkse kringen de vorm aan van kleine groeperingen die voornamelijk focusten op identitaire deelstrijden. Denk hierbij aan groepen en facties binnen grotere organisaties die zich specifiek focusten op strijd gebaseerd op bijvoorbeeld afkomst, gender, seksualiteit of leeftijd.

De term of het originele concept identiteitspolitiek wordt vaak toegeschreven aan de Combahee River Collective (CRC), een Bostons collectief voor zwarte lesbische feministen. In 1977 benoemen zij in een statement dat ze economisch gezien Marx zijn theorieën gebruiken, maar dat er verder gekeken moet worden dan Marx zelf deed, om hun specifieke economische situatie als zwarte vrouwen te kunnen begrijpen. 2 Zij claimden met dit statement ook de term identiteitspolitiek, als variatie op de bestaande marxistische politieke stromingen. Dit statement is vervolgens gebruikt als inspiratie voor veel andere linkse en soft-maoïstische groeperingen in de Verenigde Staten.

Een van de belangrijkste zaken die we mee moeten nemen vanuit deze maoïstische invloed op links in de Verenigde Staten, is dat hier ook de versplintering van marxistisch links zijn grootste oorsprong vond. Waar in Frankrijk het maoïsme vooral zijn uiting vond in het structuralisme van Althusser en zijn studenten, kwam het in de Verenigde Staten tot uiting als Third Worldism, oftewel de theorie van drie werelden. Hiermee wordt bedoeld dat de westerse arbeidersklasse een belang zou hebben bij het uitbuiten van de rest van de wereld, dus de revolutie moet beginnen in de zogenoemde ‘derde wereld’. In de Verenigde Staten  werd zwart als synoniem voor de derde wereld gebruikt, dus witte mensen zouden meer belang hebben bij het in stand houden van het kapitalisme.

Maoïsme

Mao ontwikkelde een stalinistische klasse-collaboratie met zijn ‘nieuwe democratie’, bestaande uit een blok van vier klassen. Het opkomende eurocommunisme zoals we dat in Europa zagen rond die tijd nam uiteindelijk ongeveer dezelfde wending tot klasse-collaboratie. Het leidde bij beiden tot het wegbewegen van klasse en het marxisme, waardoor deze linkse groeperingen hun oplossingen zochten binnen de huidige burgerlijke staat en binnen de kaders van het kapitalisme.

Hoewel de CRC het niet uitdrukkelijk benoemd, zijn ze duidelijk beïnvloed door maoïstische politiek. Zo hanteren ze het idee van “het persoonlijke als politieke” en gebruikten ze expliciet maoïstische praktijken zoals kritiek en zelfkritiek. Ze waren hierin niet alleen: ook de Black Panthers gebruikten bijvoorbeeld het rode boekje van Mao.

Ook het gebruik van kritiek en zelfkritiek, wat in het maoïsme gebruikt werd om dichter bij de partijlijn te blijven of te komen, werd door de sociale groeperingen in de jaren 70 juist gebruikt om geen ideologische uniformiteit te hoeven hebben. Veel sektarische groeperingen weken hier af van Mao’s lijn. Zij gingen zich focussen op verschillende vormen van onderdrukking, terwijl activiste Frances Beal van de CRC bijvoorbeeld tien jaar eerder nog schreef over een rangorde in onderdrukking en dat racisme zwaarder woog dan de patriarchale onderdrukking.

De grootste impact vanuit het maoïsme op het Third World feminism en daarmee identiteitspolitiek, is waarschijnlijk hun interpretatie van het werk Over de tegenstellingen van Mao. Dit was verplicht leesmateriaal bij de CRC en leidde zo tot  het goedpraten van klasse-collaboratie en het samenwerken met de bourgeoisie tegen een ‘groter kwaad’. In dit werk stelde Mao dat de klassenstrijd tussen de nationalistische burgerlijke partij Kuomingtang (KMT) en de communisten op de tweede plek stond en het grootste gevaar het internationaal imperialisme was. Mao beschreef dus een rangorde  van tegenstellingen. Dit  zag hij  als de belangrijkste taak van de revolutie. Een hedendaags voorbeeld hiervan is dat er groeperingen zijn die vinden dat we samen moeten werken met de burgerlijke staat om het ‘grotere kwaad’ van extreem rechts en fascisme tegen te gaan.

In de Verenigde Staten heeft het maoïsme er dus vooral voor gezorgd dat vanaf de jaren 60  identiteitspolitiek, hoewel de term pas in de jaren 70 geclaimd is, gebruikt werd om de eigen geleefde ervaring van onderdrukking centraal te stellen. Net zoals in de jaren 30 in China waar het eenheidsfront, de samenwerking tussen de KMT en de communisten, een nieuw revolutionair subject probeerde te maken in een situatie zonder proletarische voorhoede van de arbeidersklasse, probeerde de Amerikaanse groeperingen dat ook met een focus op identiteit als basis voor eenheid, in plaats van de arbeidersklasse. 3

Verplaatsing revolutionair subject

Dus in plaats van dat ze het proletariaat, de werkende klasse, als het revolutionair subject en dus als de groep die de revolutie waar kon maken zagen, verschoven ze dit subject naar identiteit. Dit deden ze omdat er, net zoals in China in de jaren 30, geen proletariaat bestond dat voldoende georganiseerd was.

Wat betreft de emancipatie van de vrouw in deze tijden is het noodzakelijk om te kijken naar de bredere context. Dan zie je dat vrijheidsstrijden en activistische sociale groeperingen, ook in Europa, in de jaren 60 en 70 veel vooruitgang hebben geboekt.

Tijdens deze wereldwijde “culturele veranderingen” vond er in het Westerse kapitalisme financialisering plaats. De industrie werd verplaatst naar de andere kant van de wereld, waar de productie goedkoper was en de mensen- en arbeidsrechten minder werden nageleefd. Door zowel deze sociale en politieke veranderingen (door de vrijheidsbewegingen en  economische veranderingen) werd ook de gezinssituatie anders. Het kerngezin, oftewel het gezin als moeder, vader en kinderen, kwam op losse schroeven te staan. Vrouwen gingen meer werken en raakten  meer betrokken in het openbare leven, terwijl mannen door verandering van de industrie juist vaker werkloos raakten.

Juist op dit moment was het mogelijk voor het kapitalisme om die vrijheidsbewegingen naar hun eigen voordeel te zetten, door de oppervlakkige veranderingen in genderrollen te claimen als vooruitgang en vervolgens de klassenverschillen te verdoezelen. Hierdoor werd het mogelijk om ook vrouwen op de werkvloer uit te buiten. Zo konden kapitalisten  meer winst maken en tegelijkertijd de klassenstrijd in dammen. Identiteitspolitiek maakte van de samenleving een groep individuen of sociale groepen, in plaats van twee klassen met tegengestelde belangen. De overgebleven speerpunten van links in de vrouwenemancipatie werden overgenomen door deze identiteitspolitiek en die kwamen zo volledig los te staan van de klassenstrijd.4

Op dit moment kwam de term intersectionaliteit op, door te voortborduren op de identiteitspolitiek en om de tekortkomingen van de  tot dan toe bestaande identiteitspolitiek te benoemen. Toen dit een dominant idee werd, werd de linkse beweging verdeeld in verschillende groeperingen die zich focusten op deelstrijden. Deze groeperingen organiseerden zich onder andere op basis van sociale groep, huidskleur, gender en seksualiteit. Terwijl links verdeeld was, werd ondertussen de welvaartsstaat afgebroken en werd neoliberaal marktdenken steeds meer de norm. Kapitaal kon misbruik maken van de verdeeldheid van links, links ‘vergat’ en verwaterde de klassenstrijd door met intersectionele gevechten bezig te zijn. De beweging verviel in individualisme; en de dubbele onderdrukking van vrouwen bleef op zijn plek. Hoewel vrouwen ‘bevrijd’ waren uit het kerngezin, waren ze nog steeds opgezadeld met zowel productie (van goederen) als reproductie (van het gezin). 5

Geschiedenis van intersectionaliteit

Intersectionaliteit (als politieke praxis) is van origine een Amerikaans fenomeen, dat zich inmiddels een weg heeft gebaand over de hele wereld. De focus op onder andere gender, afkomst en seksualiteit, en het idee dat de meest onderdrukte groep het meest militant zou zijn, leidt tot de conclusie dat deze meest onderdrukte groep de beste leiders voor de revolutionaire strijd zouden zijn.

Het idee dat de meest onderdrukten ook het meest klassenbewust en strijdbaar zijn, berust niet op een marxistische analyse. Het kan beter toegeschreven worden aan een liberale invulling van sociale strijd, zoals dit sinds de jaren 60 steeds meer te zien was binnen soft-maoïstisch Amerikaans  links, en officieel en eurocommunistisch Europees links.

De Amerikaanse hoogleraar Kimberlé Crenshaw wordt gezien als de grondlegger van de term intersectionaliteit. Wij hanteren dan ook haar definitie van intersectionaliteit in dit artikel. In haar essay Demarginalizing the Intersection of Race and Sex: A Black Feminist Critique of Antidiscrimination Doctrine, Feminist Theory and Antiracist Politics uit 1989 spreekt Crenshaw over intersectionaliteit als het kijken naar bepaalde kruispunten, intersecties, in plaats van ‘wegen’.

Het gaat hierbij niet om hoe verschillende onderdrukte posities in de samenleving als ‘wegen’ naast elkaar gezien kunnen worden, maar om de verschillende delen van je identiteit die elkaar kunnen kruisen en overlappen. In het geval van Crenshaw en haar onderzoek gaat het specifiek over de zwarte vrouw. Je bent dus niet alleen onderdrukt omdat je een vrouw bent of omdat je zwart bent, maar deze wegen kruisen elkaar.   Op de kruispunten van die wegen vind je de mate waarin iemand on1derdrukt is. Wat hiermee vooral ook bedoeld wordt, is dat onderdrukking niet zomaar een optelsom is: je wordt gediscrimineerd omdat je een vrouw bent en omdat je zwart bent, maar zwarte vrouwen maken een unieke vorm van onderdrukking mee. Een voorbeeld dat ze aanhaalt is dat van vijf zwarte vrouwen die een bedrijf aanklagen dat ze discrimineren, omdat ze geen zwarte vrouwen aannemen. De rechtbank maakte duidelijk dat er van seksisme en racisme geen sprake was, omdat ze wel zwarte mensen en vrouwen aannamen. Dat deze zwarte mensen allemaal man waren, en de vrouwen allemaal wit, werd in de uitspraak niet meegenomen. Crenshaw stelt dat het essentieel is om, als je naar een bepaalde groep kijkt, bijvoorbeeld vrouwen, niet enkel te kijken naar de positie van de meest geprivilegieerde vrouwen, maar ook te kijken naar alle andere vormen van onderdrukking die een rol kunnen spelen. Vrouwenemancipatie kun je niet meten door alleen te kijken naar de veelal witte gezonde vrouwen van een rijke komaf, aan de top. Net zoals je niet alleen kan kijken naar de ervaring van de rijke zwarte man, om te kijken hoeveel racisme en onderdrukking er plaats vindt voor zwarte mensen.6

Ze zet zich hiermee af tegen de ‘standaard’ identiteitspolitiek van die tijd, die teveel op deelstrijden zouden focussen en geen rekening zouden houden met die bepaalde intersecties. 7 Deze blinde vlekken van identiteitspolitiek zorgden ook onderling voor veel frustratie en weinig solidariteit, het idee van veel intersectionele denkers van toen en nu is dat een intersectionele kijk op onderdrukking deze “deel strijden” kan verenigen. Samen strijden tegen alle vormen van onderdrukking. Het idee bijvoorbeeld dat wij vrouwen pas geëmancipeerd zijn wanneer de minst geprivilegieerde vrouw dat ook is.

De voornaamste linkse kritiek op identiteitspolitiek en intersectionaliteit is dat het niet vanuit een klassenbasis beredeneert, en hierdoor geen marxistische stand houdt. Hoewel klasse kan worden toegelaten als één van de mogelijke ‘secties’, in de zin dat wordt toegegeven dat de arbeidersklasse een onderdrukte sectie vormt, is klasse niet de basis voor de strijd die tot de algemene bevrijding en emancipatie van de gehele mensheid kan leiden. 8

Deze intersectionele kijk is nu zelfs een manier geworden om echte emancipatie in de weg te staan, omdat het zorgt voor een individualistische kijk op sociaal lijden en onderdrukking, wat solidariteit dwarsboomt en het neoliberalisme in de kaart speelt. Dit staat waarschijnlijk haaks op hoe Crenshaw en CRC hun theorieën bedoelden, maar door het wegbewegen van klassenpolitiek  wordt een  sociale beweging gewoonweg opgeslokt door het kapitalisme.

In de jaren 60 en 70, waarin het kapitalisme eigenlijk had “gewonnen”, werden veel van de vroegere vrijheidsstrijden onderdeel van het systeem. Ze werden uitgenodigd om deel uit te maken van de status quo, want ze waren geen bedreiging meer voor het systeem. Dit kwam  onder andere doordat, alhoewel er verschil zit in de mate van onderdrukking van mensen, er zonder fundamentele klassenbasis in de strijd, geen fundamentele verandering mogelijk is.9

Hoe komt intersectionaliteit en identiteitspolitiek tot uiting binnen links in Nederland op dit moment

Intersectionaliteit wordt op dit moment niet meer gebruikt zoals Crenshaw het gebruikte. Vaak wordt het gebruikt om te spreken over de eigen onderdrukking op basis van persoonlijke ervaring: ieders ervaring is “uniek”, maar staat ook vast voor bepaalde vormen van identiteit. Het grote geheel moet rekening houden met ieder individu. Het probleem hiermee is dus dat er een veto uitgesproken kan worden tegen elke collectieve verklaring van de grotere groep, die als nadelig zou kunnen worden beschouwd voor de specifieke groep. Dit gebeurt overigens ook andersom: mensen met een migratieachtergrond horen als zij een andere mening hebben dan de zogenaamde “juiste” en dus “vaststaande” conclusie, dat zij dit racisme hebben geïnternaliseerd of dat ze niet “van kleur” genoeg zijn om een mening te hebben hierover. De discussie wordt dus platgeslagen, omdat elke mening die anders is dan die vaststaande conclusie, per definitie uit een “witte” koker moet komen. Soms wordt er zelfs gezegd dat dit “slaafs” gedachtegoed moet zijn.

Deze “vaststaande” conclusie wordt overigens regelmatig aangepast. Van de ene op de andere dag verandert dan ook wat de “juiste” conclusie is. Dit zie je bijvoorbeeld met termen als allochtoon, migratieachtergrond, bicultureel et cetera.

Omgekeerd houdt het in dat elke resolutie of openbare verklaring alle intersecties moet omvatten. Je moet altijd alle intersecties benoemen en anders ben je per definitie uitsluitend bezig, maar hierin wordt vaak onbewust wel een onderscheid gemaakt door verschillende groeperingen welke intersecties hierin het zwaarst meewegen.

Dit is ook te zien in de sociale- en (voorheen) socialistische bewegingen in Nederland. Het is een onderliggende tendens die vanaf de jaren 60 en 70 te zien is. Het wegbewegen van marxisme en klasse en zo ook het depolitiseren van politieke en sociale bewegingen, leidde tot de versplintering van links. Er is een groot scala aan organisaties die al dan niet samen werken op bepaalde gebieden, maar allemaal grotendeels in de eigen sektarische bubbel handelen. Dit gebeurt omdat jezelf onderwerpen aan de discipline van een grotere overkoepelende organisatie af zou doen aan de politieke speerpunten van de specifieke eigen groep.

Identiteitspolitiek en intersectionaliteit zijn dus heel sterk verweven met sociale bewegingen zoals de Women’s March. Bij die sociale bewegingen merk je vaak dat de systeemkritiek niet marxistisch is en redelijk aan de oppervlakte blijft, wat dus volledig in lijn is met het idee van identiteitspolitiek en intersectionaliteit als uitvloeisel van liberalisering en versplintering van de marxistische beweging.

“Het systeem” wordt veelal synoniem voor de witte heteroseksuele cismannen die aan de macht zijn, in plaats voor het kapitalisme. Vaak wordt het kapitalisme wel genoemd als grote boosdoener, maar de concrete analyse over de verhouding van de productiemiddelen blijft meestal achterwege.

Ook zie je in Nederland veel verschillende versplinterde groeperingen die strijden voor inclusiviteit, met vaak elk een ander zwaartepunt, die andere groeperingen aanvallen omdat zij een ander zwaartepunt hanteren. Een voorbeeld hiervan is dat bij de antiracisme mars van het 21 maart comité  veel kritiek was op de leus die zij gebruikten. (“Sta op tegen racisme”) Dit was volledig fout en niet intersectioneel, omdat niet iedereen fysiek op kan staan.

Vaak worden deze groeperingen of bewegingen gekenmerkt door symbolisch activisme, zoals bovengenoemde voorbeelden aantonen. Soms gaan ze nog wel gepaard met radicale eisen voor systeemverandering, maar vaker nog met reformistische eisen voor binnen het systeem. Voorbeelden hiervan zijn quota, diversiteitsnormen en eisen voor bijvoorbeeld bedrijven, onderwijs, media en natuurlijk de politiek. In deze bewegingen is duidelijk te zien dat de voorheen revolutionaire eisen afgezwakt zijn tot eisen die passen binnen de oppervlakkige gelijkwaardigheid die het kapitalistische systeem toestaat om radicale veranderingseisen in te dammen.

Wanneer intersectionele groeperingen antikapitalistisch zijn, zijn ze dit vaak vooral in vorm en in grotere verhalen. Als het neerkomt op concrete eisen zit hier vaak geen marxistische analyse achter.

Waarom is dit problematisch voor een marxistisch perspectief?

Het ontkennen van de fundamentele rol van klasse, oftewel het indelen van klasse als een onderdeel van intersecties, in plaats van klasse zien als de basis voor de strijd waaromheen ruimte en noodzaak is voor identiteitskwesties, is dan ook problematisch voor een marxistische analyse. Er is concrete verandering nodig, zoals aandacht voor de socialisering van het huishouden of ouderschapsregelgeving, gericht op het emanciperen van de werkende klasse in zijn geheel.

De term intersectionaliteit heeft een beschrijvende, maar geen analytische waarde. Daarnaast is het problematisch dat het in de beweging dient als een soort “ideologische poortwachter”. Wat door deze poortwachter wordt beschermd, wordt ook beschermd door een vals oorsprongsverhaal; het idee dat elke geleerde tot dezelfde conclusie zou komen. Dat afkomst, klasse en geslacht intersectioneel en even zwaar gewogen zouden zijn. Terwijl bij een marxistische analyse uitgegaan wordt van een klassenanalyse waar binnen de klassenstrijd ruimte moet zijn voor emancipatie op basis van andere zaken, zoals gender, seksualiteit en afkomst.

Een ander voorbeeld is de online cancel culture die het systeem vooral in de hand speelt tegen revolutionaire eisen. Dit gebeurt doordat de burgerlijke staat of bedrijven zoals Facebook en Twitter meer macht krijgen om in te gaan tegen zogenaamde uitingen van haat of opruiing, en hierin zelfs mensen de mond te snoeren.

Volgens intersectioneel links is cancel culture een goed ding, omdat het ‘verantwoording’ zou afdwingen van de mensen die gecanceld worden. Zij moeten zich verantwoorden voor hun mening. Het idee hierachter is feitelijk censuur: als je de verkeerde mening hebt, wordt je verwijderd van de mogelijkheid tot discussie. Dit is een gevaarlijke tendens waar vooral links waarschijnlijk last van gaat hebben, zeker online. Bovendien is het essentieel dat wij onszelf verzetten tegen “verkeerd” gedachtegoed, en hier de discussie juist over aan gaan.

Wanneer je mensen uit een discussie verwijdert om een mening of inbreng, censureer je uiteindelijk ook jezelf. Wanneer je de macht geeft aan de burgerlijke media en de burgerlijke staat om meningen te cancelen, kan je eigen mening namelijk ook op dat lijstje komen te staan. Het laatste wat links zou moeten willen doen is hun eigen vrijheid van meningsuiting opschorten, in de hoop dat de burgerlijke staat iets tegen de ‘elite’ of (extreem-) rechts gaat doen. Het punt dat wij  hiermee willen maken is dat politieke strijd in het openbaar gevoerd moet worden, dat de politieke discussie in het openbaar gevoerd moet worden, en dat we bedrijven of de burgerlijke staat niet de macht moeten geven om te censureren, omdat ze deze macht uiteindelijk ook tegen links gaan gebruiken. 10

Het resultaat van deze cancel culture is dat allerlei woke bedrijven zich in gaan zetten als redder. In plaats van white saviorism zou je kunnen spreken van zogenaamde ‘kapitaalhelden’. Deze macht, die bijvoorbeeld het platform weghaalt voor extreem rechts, zal uiteindelijk tegen elke beweging die verandering teweeg kan brengen gebruikt worden. Facebook, Twitter, Instagram en Google zullen nu opstaan als zogenaamde kapitaalhelden, maar zullen ons ook de mond snoeren.  In sommige gevallen gebeurt dit ook al: zo heeft bijvoorbeeld Facebook al meerdere socialistische pagina’s van hun platform verbannen, om nog maar te zwijgen van hun gekunstel met algoritmes.11

Natuurlijk zijn er handelingen en meningen die daadwerkelijk het cancelen waard zijn. Ook binnen bewegingen kan er sprake zijn van uitsluitende en discriminatoire uitingen, en dan is het goed als mensen hierop aangesproken worden. Dat kan in uiterste gevallen zelfs gepaard gaan met royementen. Daarbij moeten we wel altijd benadrukken dat een open ideeënstrijd de boventoon moet voeren en dat we een politieke strijd moeten voeren om deze ‘verkeerde’ ideeën te bestrijden. We willen niet de burgerlijke media, bedrijven, de burgerlijke staat of de bureaucratie van een organisatie de macht geven om te oordelen, we willen juist een politieke discussie om dit soort ideeën en daden te verwerpen.

Het grootste probleem dat identiteitspolitiek en intersectionaliteit met zich meebrengen voor de marxistische beweging is dat deze vormen van politiek berusten op een wegbeweging van klasse, afkomstig uit het maoïsme, zoals we hierboven al beschreven. Daarnaast wordt er hierdoor een nieuw revolutionair subject neergezet. Omdat zowel in China in de jaren 30 als in de VS in de jaren 60, 70 en 80 de werkende klasse niet (goed) georganiseerd was, kwam steeds meer focus op “onderdrukte identiteiten” als revolutionair subject. Deze verschuiving van het revolutiemakend subject is de meest duidelijke uiting van het wegbewegen van klasse door identiteitspolitiek en intersectionaliteit.

Marxistische vrouwenemancipatie

Het doel van marxisten is het tot stand brengen van communisme en gelijkwaardigheid voor iedereen, in plaats van symptoombestrijding op basis van identiteit.  Bovendien moeten we onszelf emanciperen en de macht bij onszelf leggen, niet bij de bedrijven of de burgerlijke staat, ook niet wanneer zij tijdelijk aan “onze kant” lijken te staan.

Deze twee punten worden vaak als problematisch gezien binnen de intersectionele beweging omdat onderdrukking op identitair gebied niet op magische wijze verdwijnt onder het communisme. Daar hebben ze helemaal gelijk in, bovendien is het onzin om deze strijd te laten liggen tot we communisme hebben bereikt. Het is dan ook absoluut geen vrijbrief om stil te zitten op dit vlak en te wachten op het communisme. We willen de situatie van mensen nu verbeteren en we willen bouwen aan een arbeidersbeweging die voor ons allemaal vecht. Er moet nu een strijd gevoerd worden voor emancipatie, maar wel vanuit die klassenbasis.

Het is dus noodzakelijk om eisen voor vrouwenemancipatie in een communistisch programma te verwerken. Dit kan gaan over eisen zoals:

  • gratis anticonceptie en menstruatie producten
  • vrije toegang tot abortus
  • socialisering van het huishouden
  • betaald ouderschapsverlof
  • economische gelijkwaardigheid, dus gelijk loon voor gelijk werk
  • geen tolerantie voor grensoverschrijdend gedrag op bijvoorbeeld de werkvloer, en geen tolerantie voor instanties die dit in de doofpot proberen te laten verdwijnen.
  • volledige steun aan iedereen die huiselijk geweld ontvlucht
  • gratis toegankelijke zorg voor iedereen
  • volledige ondersteuning van transitie voor trans personen
  • verkorting van de werkweek

Er zijn natuurlijk nog vele andere punten voor in een communistisch programma. Het is dan ook van groot belang dat we binnen de marxistische beweging vechten voor vrouwenemancipatie, zowel binnen als buiten onze eigen organisaties.

 

 


Het Communistisch Platform verschaft kameraden uit alle hoeken van de socialistische beweging de mogelijkheid van communisme.nu gebruik te maken om discussie te voeren. Tenzij anders vermeld zijn gepubliceerde artikelen en brieven daarom niet per se representatief voor de opvattingen van het Communistisch Platform.

Auteur