Sport en Socialisme, Gisteren en Morgen
Sport en Socialisme, Gisteren en Morgen

Sport en Socialisme, Gisteren en Morgen

In dit artikel bekritiseren Andries Stroper en Jonathan Scheerder het draaideuractivisme van de SP en werpen zij een blik op het verleden van de partijbeweging en de hedendaagse Kameraadschappij voor een alternatieve weg vooruit.

De Socialistische Partij zit al een decennium lang vast in een neergang. Naast steeds tegenvallende resultaten op parlementair gebied is ook het kader van de partij in steeds hoger tempo aan het verdampen. Van de meer dan 50.000 leden in 2009 zijn er in 2019 nog maar zo’n 36.000 over. Een jaar later in 2020 zijn daar nog eens zo’n 5000 van verdwenen, waardoor de SP nu krap de 30.000 leden aantikt. De neergang is tekenend voor de staat van socialistisch links en het gevolg van de strategie en partijvorm die de SP hanteert, zoals Jos Alembic eerder bepleitte in ‘Welke partij willen we zijn?’ – maar daarmee niet onvermijdelijk.

De strategie van de Socialistische Partij van de afgelopen jaren is er een geweest van een eindeloze strijd voor ‘redelijke verlangens’. Er is ingezet op het afdwingen van concessies die vroeg of laat tot een rechtvaardige maatschappij zouden leiden – wat dat ook moge inhouden. Met die missie zijn activisten van de partij jarenlang de straat op gegaan om actie te voeren voor deze concessies binnen het kapitalistische systeem, van eenvoudige zaken als het aanleggen van een skatebaan tot ambitieuzere campagnes zoals de strijd tegen hardnekkige schimmel in huurwoningen. Een strategie die helaas weinig vruchten afwerpt. Niet dat er nooit een actie wordt gewonnen – de uitzonderingen bewijzen dat het SP-activisme in sommige gevallen inderdaad concessies kan afdwingen – maar zolang de inzet blijft steken in ‘een onsje meer’, in plaats van het leggen van fundamenten van een socialistische samenleving, zet het simpelweg geen zoden aan de dijk. De door ROOD, de jongerenorganisatie van de SP, afgedwongen verlichting bij een voetbalveldje in Beijum brengt ons geen stap dichter bij het socialisme dat de SP statutair claimt te willen verwezenlijken, en inspireert bovenal niemand om zich in te zetten voor de SP. Het is fatalistisch draaideuractivisme dat eerder dient als bezigheidstherapie voor barmhartige samaritanen totdat de onvermijdelijke demotivatie erop volgt, dan als methode voor het bouwen van een stabiele massabeweging. En mocht je het niet meer zien zitten om je als activist in te zetten in de partij, dan is er helaas weinig ruimte voor je aanwezigheid. Er zijn geen andere noemenswaardige manieren om je in de partij in te zetten voor het socialisme – het is eindeloos naar een stipje op de horizon streven zonder ooit dichterbij te komen, of aan de zijlijn toekijken hoe je partijgenoten in cirkeltjes aan het rennen zijn.

De Partijbeweging

Een alternatief op deze strategie is de strategie die wij bieden: die van de partijbeweging. Dat houdt in dat de partij instituten opzet in alle lagen van de samenleving, die het socialisme met het alledaagse leven moet versmelten en zo de massa’s organiseren in een beweging rondom de arbeiderspartij op het toegankelijke niveau van hun eigen klassenbewustzijn. Er wordt dus een netwerk gebouwd van sportverenigingen, kroegen, coöperatieve productiecentra, voedselbanken, buurtverenigingen en ga zo maar door, rondom een socialistische arbeiderspartij. Deze beweging kan enerzijds in een revolutionaire crisisperiode de burgerlijke staat vervangen en de kapitalistische maatschappij transformeren in een socialistische samenleving, en anderzijds buiten die crisisperiode mensen zonder grote politieke aspiraties organiseren in een beweging die gelieerd is aan een socialistische partij om ze te winnen voor socialistische idealen.

Het is een concept dat vaker aan bod is gekomen op de website van het Communistisch Platform (zie ‘Welke partij willen we zijn’ en ‘Mao en Bakunin: een recept voor een partijbeweging?’) en wij zullen om deze reden niet dieper ingaan op de theoretische overwegingen die erachter schuilgaan. Wel gaan we in op een recent initiatief dat geïnspireerd door de massale socialistische partijbewegingen van de vroege 20e eeuw een eerste aanzet probeert te geven voor een moderne partijbeweging: de Kameraadschappij.

De Kameraadschappij is een Nederlandse vereniging van twee socialistische organisaties, Kameraadschap ‘De Stroom’ en Kameraadschap ‘De Vlam’, die naar eigen zeggen op hun eigen manier bouwen aan onderlinge solidariteit onder de werkende klasse en de culturele en fysieke ontwikkeling van werkende mensen.1 In het bijzonder zullen we ons focussen op Kameraadschap De Stroom, aangezien dit de meest actieve en ontwikkelde organisatie van de twee is. De Stroom is een socialistische sportorganisatie die zich richt zich op activiteiten waarin “sport, natuur en mentaal welzijn” centraal staan. Ze “bestrijden de vervreemding van de moderne maatschappij door in sociale context onze natuur te verkennen.” Zo organiseren ze maandelijkse trektochten door de Nederlandse natuur en organiseren ze reguliere kickbokslessen.2

Maar voordat we naar De Stroom kijken en het potentieel van een socialistische sportorganisatie anno 2020, kijken we naar de wortels van deze beweging. Hiervoor reizen we af naar Centraal-Europa in de late 19e eeuw.

Arbeidersolympiade

De geschiedenis van de internationale socialistische sportbeweging vindt haar wortels in Oostenrijk. In 1891 werd de eerste Oostenrijkse arbeiderssportorganisatie opgericht, die het fundament zou leggen van de ASKÖ (Arbeiterbund für Sport und Körperkultur in Österreich, de Arbeidersbond voor Sport en Lichaamscultuur in Oostenrijk). Op het hoogtepunt had deze organisatie ruim 300.000 leden in Oostenrijk, die in een groot aantal verschillende sporttakken actief waren.3

Het idee voor de ASKÖ komt voort uit de organisatie van de Oostenrijkse Sociaaldemocratische Partij (SDAPÖ) in het begin van de 20e eeuw. Onder aanvoering van de marxistische voorman en politicus Julius Deutsch bouwden de Oostenrijkse socialisten een beweging van honderdduizenden arbeiders met eigen sportclubs, sociale verenigingen en zelfs een verdedigingsmacht in de vorm van een militie om de rode partijbeweging te kunnen verdedigen tegen aanvallen van rechts. Niet onterecht, zoals uit de Oostenrijkse burgeroorlog in de jaren ‘30 zou blijken. Deutsch stelde dat de fysieke ontwikkeling van de arbeidersklasse minstens zo belangrijk was als de geestelijke ontwikkeling: in beiden kon de kapitalistische klasse niet voorzien.

De gedachte was dat eigen sportorganisaties de arbeidersklasse cultureel zouden klaarstomen voor het socialisme. Arbeiders werden fysiek en mentaal sterker, kwamen toegankelijk in aanraking met de waarden van de arbeidersbeweging en werden georganiseerd in instituten rondom de partij. Op het implementeren van deze waarden zetten de rode sportverenigingen hoog in: alle elementen die competitie en nationalisme bevorderden werden vervangen door elementen die samenwerking en broederliefde stimuleerden. Zo werden wedstrijdjes hardrennen vervangen door bergwandelingen in groepsverband en wedstrijdjes zwemmen vervangen door cursussen reddingszwemmen – alles om de participanten te stimuleren in sociale patronen te denken, in plaats van patronen van strijd en competitie. Ook werd de “sterrenkwekerij” sterk bekritiseerd: niet het behalen van steeds hogere records voor een paar individuen terwijl de massa’s toekeken was het doel van sport, maar het gezonder maken van de brede lagen van de bevolking – sport was er voor iedereen, niet een handjevol atleten. In de woorden van Julius Deutsch, zoals vertaald door de auteur: “…onze visie voor sport is niet die van enkele professionele atleten die de wereld doen verbazen met hun acrobatentrucjes; onze visie is er een van honderdduizenden, miljoenen mensen die gezonder en krachtiger worden door sport.”4

In 1920 werd de SASI (Sozialistische Arbeitersport Internationale, de Socialistische Arbeiderssport Internationale) opgericht. De organisatie was een internationale koepel van arbeiderssportorganisaties zoals de ASKÖ, die samen de arbeidersolympiade organiseerden. De arbeidersolympiade moest een socialistisch alternatief vormen op de ‘burgerlijke’ olympische spelen. Het nationalisme, de competitiviteit en de nadruk op individuele records van de olympische spelen werden gehekeld door de socialisten en vervangen door een rode vlag, coöperatie en een nadruk op de fysieke ontwikkeling van de arbeidersklasse als geheel. De tweede arbeidersolympiade die in 1931 in Wenen werd georganiseerd trok zo’n 100.000 sporters en 250.000 toeschouwers, en overtrof de burgerlijke Olympische Spelen van 1932 met zo’n 1300 sporters en 100.000 toeschouwers ruimschoots. De socialistische arbeiderssportbeweging was immens populair, en het concept verspreidde zich spoedig over de hele wereld.

De Nederlandse Arbeiderssportbond

In Nederland ontstond de eerste socialistische arbeiderssportorganisatie in 1926. Nadat de arbeidersolympiade van 1925 grote indruk had gemaakt op de Nederlandse socialisten richtten zij in het daaropvolgende jaar de NASB (de Nederlandse Arbeiderssportbond) op. Bij haar oprichting stelde de NASB vast dat sport in handen was van “vijanden van de arbeidersklasse” en dat sport gebruikt werd om nationalistische gevoelens aan te wakkeren en het kapitalistisch waardenpatroon van prestatieverheerlijking en sterrenkwekerij aan te wakkeren. Net als haar Oostenrijkse zusterorganisatie zette de NASB in op de lichamelijke, geestelijke en sociale vorming van arbeiders waarbij gemeenschapszin moest overheersen boven individuele uitblinkerij. Daarnaast diende de organisatie tot de versterking van de Nederlandse arbeidersbeweging van de NVV en SDAP – en met succes. Al in 1933 had de NASB 26.000 leden geworven, waaronder 11.000 kinderen jonger dan 13 jaar, waarmee de NASB destijds de enige socialistische organisatie was die deze doelgroep bereikte.5

Dat het partijbestuur van de SDAP (de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij) fel tegen de socialistische sportbond was, vormde echter een rem op de groei van de NASB. Het SDAP partijbestuur vreesde toenemende verzuiling als de NASB groter zou groeien – het zou immers de socialisten in de arbeidersklasse verder segregeren van de andere zuilen. Maar de NVV (het Nederlands Verbond van Vakverenigingen) zag in de NASB een mooie kans om de niet eerder bereikte delen van de arbeidersklasse te organiseren. De socialistische sportbond werd door NVV ingezet om de achterban te vergroten en meer vormende grip te krijgen op de arbeidersklasse. Ook ontstonden er, tot ergernis van het rechtsgezinde SDAP partijbestuur, duidelijke bindingen tussen de NASB en de marxistische linkervleugel in de SDAP.

Maar met de afwijzing van de SDAP om de NASB politiek te ondersteunen verschenen de eerste donkere wolken die de depolitisering van de sportbond voorspelden. De eerste jaren van de NASB werd succesvol ingezet op socialistische gemeenschapswaarden in sport – dit ideaal werd breed gedragen en door de hele organisatie heen stond niet de prestatie centraal, maar de fysieke ontwikkeling van een zo groot mogelijke groep arbeiders. Maar de SDAP bleef zich terughoudend opstellen waardoor NASB politiek gezien niet veel kon – de NASB-jeugdorganisatie en haar culturele activiteiten werden op termijn op aandringen van de NVV overgedragen aan andere socialistische organisaties. Hierop schudde de NASB steeds meer haar ideologische veren af en ging ze een burgerlijk patroon volgen, met competities en kampioenschappen.

De SDAP wees de NASB af omdat de rechtsgezinde partijleiding in een coalitie hoopte te komen met partijen die zich aan de rechterzijde van de SDAP bevonden, en een al te strijdbare socialistische Sportbond met een directe link met de SDAP zou andere partijen afschrikken om de SDAP uit te nodigen voor een coalitie. Door het definitief statutair verwerpen van de klassenstrijd en het omarmen van de burgerlijke parlementaire democratie door de SDAP in 1937 was er ook een einde gekomen aan de aanvallende positie van de NASB waarmee ze in 1926 opgericht werd. De NASB werd in de verdediging gedwongen, de ideologische basis werd afgebroken en NASB raakte geïsoleerd. De inval door Nazi-Duitsland in 1940 en de weigering van de Sportbond om met de plannen van de bezetter mee te werken maakten een definitief einde aan de NASB, zoals de opkomst van het austrofascisme een decennia eerder een einde had gemaakt aan de ASKÖ.

Uit deze historie zijn twee conclusies te trekken. Allereerst is gebleken dat arbeiderssport miljoenen arbeiders samen kon brengen onder de rode vlag. Daarmee biedt het dus een politieke infrastructuur met grote potentie. Het kan een voedingsbodem zijn voor gezonde, weerbare socialisten. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat de situatie niet meer is zoals die was in de tijd voor de oorlog. Er is nu, in tegenstelling tot toen, een ruim aanbod van door vrijwilligers georganiseerde recreatiesport. Er zal dus kritisch gekeken moeten worden in welke behoefte de arbeiderssport nog kan voorzien, maar in een tijd van toenemende vervreemding en peperdure sportscholen zijn de mogelijkheden niet moeilijk in te denken.

De tweede conclusie is dat het gevaar van depolitisering erg reëel is als er geen socialistische partij is die bereid is het politieke hart van de sportbeweging te vormen. Praktisch alle organisaties die de socialistische partijbewegingen vormden en de opkomst van het fascisme hebben overleefd zijn na de Tweede Wereldoorlog gedepolitiseerd of tot irrelevantie verdoemd. Dit is deels te wijten aan de opkomst van apolitieke vrijetijdsorganisaties waartegen geconcurreerd moest worden, deels aan het verval van de politieke arbeidersbeweging zelf, maar wellicht ook aan het feit dat de leden van de sportorganisaties blijkbaar niet voldoende politiek betrokken werden. De sportorganisaties waren dan wel in hoge mate democratisch georganiseerd, maar de ledenbasis bleek niet in staat, of had er geen interesse in, om haar politieke karakter te onderhouden zonder de steun van een politieke partij.

De Moderne Interpretatie

Na decennialange afbraak van de arbeidersbeweging is de arbeiderssport in Nederland vrijwel geheel verdwenen. Maar met de herontdekking van het orthodoxe marxisme in Nederland is er een hernieuwde interesse in de strategie van de partijbeweging, waar arbeiderssport een grote rol in kan spelen.

Vanuit deze interesse komt ook Kameraadschap de Stroom voort. Zoals gezegd is de Stroom een organisatie van socialisten met als doel de maatschappelijke vervreemding te bestrijden door middel van sport en natuur. Ze organiseren iedere maand meerdere activiteiten op zowel landelijk als lokaal vlak. Natuurwandelingen, kickbokslessen, boogschietcursussen, stadswandelingen met een politiek-historisch karakter – het komt allemaal voorbij. De organisatie-in-opbouw heeft enkele tientallen jongeren betrokken en groeit stabiel door, met inmiddels regionale groeperingen in het Noorden en Zuiden van het land. Door de recreatieve aard kan het voor een lange periode mensen betrokken houden zonder ze weg te jagen door ofwel demotiverend draaideuractivisme, ofwel door het simpelweg verliezen van contact na de afloop van een actietraject. Het biedt een duurzame manier om mensen aan een organisatie te binden – en dit hoeven lang niet allemaal mensen te zijn die al politiek bewust of actief zijn. Sterker nog, het is een uitgelezen kans om ook mensen die zich minder met (partij)politiek bezighouden toch voor de socialistische idealen te interesseren, zoals de voorbeelden van de ASKÖ en de NASB aantonen.

Een wezenlijk struikelblok voor het initiatief van De Stroom is dat het wellicht in potentie wel een sportbeweging kan bouwen, maar zich op dit moment niet kan verbinden aan een marxistische arbeiderspartij. De simpele reden hiervoor is dat die in Nederland op dit moment niet bestaat, wat het gevaar van depolitisering met zich meebrengt en daarmee het vervallen van het politiek nut dat De Stroom op dit moment wel bezit. Mocht De Stroom zich verbinden aan de Nederlandse arbeidersbeweging zoals zij er nu voorstaat (dat wil zeggen, de FNV en de SP), vóórdat die getransformeerd is tot een marxistisch arbeidersbeweging, dan bouwt zij feitelijk aan een sociaaldemocratische zuil die evenmin een alternatief kan bieden op de kapitalistische cultuur als de sociaaldemocratie dat kan – geen aantrekkelijk vooruitzicht voor de marxisten onder ons. Daarnaast is de partijvorm van de SP op dit moment die van een consumentistische partij-als-merk zoals Jos Alembic betuigt in ‘Welke partij willen wij zijn?’, en daarmee niet toegankelijk voor de strategie van de partijbeweging. Er moet hoe dan ook een politieke strijd plaatsvinden en slagen binnen de SP, wil er een stabiele marxistische partijbeweging kunnen opstaan waar De Stroom deel van kan uitmaken.

Wel kan De Stroom bijdragen aan die politieke strijd. De Stroom slaagt erin om jongeren aan te trekken die elders niet politiek betrokken zijn, en daarmee kan zij een broodnodige arena van discussie en debat vormen over de weg vooruit voor de arbeidersbeweging in Nederland. Door De Stroom specifiek, en het initiatief van de Kameraadschappij in het algemeen, te verbinden aan de linkervleugel van de Nederlandse arbeidersbeweging, bereikt deze vleugel een groep mensen die anders niet politiek bereikt worden, en daarmee kan de Kameraadschappij de strijd voor een marxistische partij versterken.

Daarnaast is het project van de Kameraadschappij op dit moment interessant voor marxisten als leerschool voor de partijbeweging die wij willen bouwen. De Stroom biedt ons praktische lessen in het organiseren van een beweging buiten, en als toevoeging op, de “standaard” economische strijd. Het leert de marxisten in de arbeidersbeweging hoe zij opnieuw de werkende klasse voor zich kan winnen op cultureel en sociaal vlak. Het vormt hiermee een interessante aanzet voor de heropbouw van de afgestorven arbeidersbeweging en een nuttig project voor iedereen die een socialistische beweging wil zien opstaan – maar of het op de lange termijn levensvatbaar wordt als massaproject zal samenhangen met het slagen van de politieke strijd voor een marxistische partijbeweging.

  1. https://kameraadschappij.nl/over-ons/
  2. https://kameraadschappij.nl/over-ons/
  3. Voor onze uiteenzetting van de internationale socialistische sportbeweging houden wij in dit artikel het boek Antifascism, Sports, Sobriety aan, geschreven door Gabriel Kuhn met teksten van Julius Deutsch, uitgegeven door PM Press in 2017.
  4. Antifascism, Sports, Sobriety, pagina 74.
  5. Voor de uiteenzetting van de geschiedenis van de NASB houden wij het proefschrift van Johannes Christianus Dona aan, ‘Sport en Socialisme’, uitgegeven in 1981 door Van Gennep en opgenomen in de reeks over de Nederlandse arbeidersbeweging van het IISG.

Auteur