Ron Blom vervolgt zijn kijk op de geschiedenis van het Trotskisme in Nederland, in het tweede stuk van zijn lezing op de Socialisme Dag in Breda.
In andere bewegingen
Inhoudsopgave
Een van de kenmerken van de beweging is engagement en openheid richting nieuwe ontwikkelingen. Trotskistische activisten trachten telkens weer aansluiting te vinden bij grotere bewegingen en politieke stromingen. Het kan daarbij gaan om vakbonden, politieke partijen, belangenorganisaties of protestbewegingen. Ze willen zo deze bewegingen ondersteunen, maar vaak ook hun eigen invloed vergroten. Entrisme in andere partijen en de opbouw van eenheids- of actiecomités – samen met andere individuen en politieke stromingen – vormden al vroeg een antwoord op de voortdurende marginaliteit van de trotskistische groepen.
Verschillende trotskistische groepen hebben daarom op uiteenlopende momenten telkens weer besloten om in andere, grotere, partijen actief te worden. In de jaren vijftig sloten trotskisten zich aan bij de PvdA en het NVV. In de jaren negentig en later besloten verschillende groepen actief te worden in de SP. In Nederland waren de uitkomsten van die politieke keuze overwegend negatief. In plaats van invloed uit te oefenen op andere groepen, werden trotskisten vaak juist zelf beïnvloed. Zo gebeurde het zelfs dat groepen scheurden waarna velen ‘overstapten’ naar de organisatie die men oorspronkelijk wilde beïnvloeden. De intrede had aldus een tegenovergesteld effect.
Maar het entrisme bracht nog meer praktische problemen met zich mee. […] Ze moesten als het ware ‘ondergronds’ werken in een tijd dat er geen bezetting meer was. Dat leidde niet alleen tot vlagen van ‘illegalitis’, maar maakte het ook haast onmogelijk om nieuwe mensen aan te trekken. Het resulteerde verder in een moeilijk op te lossen ‘spagaat’, waarbij de trotskisten telkens moesten laveren tussen hun eigen, revolutionaire ideeën en hun openlijke standpunten, die binnen de bandbreedte moesten blijven van de sociaaldemocratische beweging. Ten slotte stuitten trotskisten telkens weer op achterdocht en wantrouwen bij anderen wanneer werd ontdekt dat zij ingetreden waren of indien zij al dan niet betweterig hun eigen politieke lijn bepleitten. Het riep de vraag op waar hun loyaliteit lag. Vooral dat laatste leidde telkens weer tot conflicten in (en ook vaak zelfs uitsluiting uit) de PvdA en andersoortige verbanden als de Socialistiese Jeugd, PSP, toneelgezelschap Proloog en de Bond voor Dienstplichtigen (‘witte’ BVD).
Interessant genoeg bleef (en blijft) het entrisme een constante binnen de politiek van trotskistische groepen. Een tiental jaren geleden deden de Internationale Socialisten een poging om zich aan te sluiten bij de SP. Maar de voorwaarden waren zo ongunstig dat ze er weer van afstapten. Aanhangers van de SAP/Grenzeloos, van Socialistisch Alternatief en ook het daaruit voortkomende Communistisch Platform zijn al wat langer actief in deze partij. Zolang deze groepen hun ‘eigen’ ambities effectief op de achtergrond weten te plaatsen gaat dat goed. Wanneer dat niet gebeurt, leidt dat consequent tot conflicten en zelfs royementen. […]
Eenheidsinitiatieven, ook in Breda
Zeer beslist geen vorm van entrisme, maar eerder van open samenwerking waren de verschillende pogingen die de SAP ondernam vanaf het begin van de jaren negentig om bij eenheidsinitiatieven aan te haken. Dat deed ze in Rotterdam waar ze samen met de andere partijen die later GroenLinks zouden vormen in een raadsfractie zat. In Deventer met de PSP en in andere plaatsen weer op een andere wijze. Ook later, na de totstandkoming van GroenLinks, zocht de SAP de samenwerking op in de vorm van een zogeheten ‘Open brief aan links’, tijdschriftensamenwerking en zelfs samenvoeging en samenwerking met onder andere De Groenen in Amsterdam op de verkiezingslijst Amsterdam Anders/De Groenen.
In Breda vonden vergelijkbare ontwikkelingen plaats rond het tot stand komen van GroenLinks. In 1985 was Wim Schul hier naar toe verhuisd en vond daar gelukkig nu zonder moeilijkheden (hij was eerst geconfronteerd met een beroepsverbod) een baan bij het Gemeentelijk Energiebedrijf ENWA, later de provinciale PNEM. In Breda werkte Wim veel samen met andere partijen in onder andere ‘Breda tegen Apartheid’, het ‘Comite Waakzaamheid’, genoemd naar Menno ter Braaks comite tegen fascisme, het Vredesburo en LISA (Linkse Samenwerking). In 1990 gingen de PSP, CPN, EVP en PPR echter op in GroenLinks. De lokale PSP-afdeling had weliswaar geen zin om te fuseren met de CPN, maar ze had weinig keus. De SAP werd buitengesloten, ondanks het feit dat PSP-voorman Nico Garrittsen volgens Schul de nieuwe partij domineerde. De SAP had beter verwacht van de oud-PSP’er en was zo verbolgen dat ze besloot zelfstandig mee te doen aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1990, overigens wel met een lijstverbinding met GroenLinks, ook al wist Wim dat het niet veel zoden aan de dijk zou zetten. Het was nog niet zo makkelijk om 10 kandidaten te vinden, maar de 30 ondersteuningshandtekeningen kreeg hij makkelijk, want veel LISA-leden zetten die, omdat ze het oneens waren met het buitenspel zetten van de SAP. Uiteindelijk kreeg de SAP 190 stemmen en GroenLinks drie zetels.
Hierna bleef de SAP in Breda het moeilijk hebben. Rond Wim Schul waren er maar enkele andere leden en de ontwikkelingen op landelijk niveau gingen in de loop van enkele decennia steeds meer in de richting van een netwerkorganisatie waarbij uiteindelijk de letters SAP kwamen te staan voor Socialistische Alternatieve Politiek. Wim zelf stapte over naar de PvdA.
De plaatselijke SP voerde zowel voor als na 1990 een verkiezingscampagne voor de raad. In 1986 met een stuk of drie kandidaten kreeg de SP 400 stemmen en in 1994 met inmiddels ongeveer tien kandidaten waren dat er 800. De afdeling kende toen ca. vijf tot acht actieve leden. Maar vanuit het zogeheten ‘klussenbewustzijn’ wist men door middel van concrete acties bijv. een speeltuin te realiseren. Dit alles stond dan wel weer enigszins los van het socialistische ideaal, zoals Johan Kwisthout zich nog wist te herinneren.
Vakbeweging
Juist omdat de trotskisten zich open opstelden en nieuwe, opkomende bewegingen actief ondersteunden, speelden zij een rol in een groot aantal spectaculaire campagnes, acties en bewegingen: van de jongerenbeweging en de solidariteitsbewegingen van de jaren zestig, via de Maagdenhuisbezetting (de vorige in 1969) tot de vrouwen-, soldaten en vredesbeweging van de jaren zeventig en tachtig. Zij leverden daarbij een bijdrage die vaak vele malen groter was dan hun omvang, ook al was hun verhouding tot die andere bewegingen soms gespannen. Maar veel van die acties politiseerden mensen, die vervolgens toetraden.
Een laatste serieuze poging om gecoördineerd onder de werkende bevolking actief te worden was de zogenaamde turn to industry, waartoe de SAP (en de Vierde Internationale) in de jaren tachtig besloot. Het ging hen daarbij in de eerste plaats om de opbouw van een linkervleugel binnen de vakbeweging. Deze tactiek was onderdeel van de ‘proletarisering’ van de vooral uit studenten bestaande SAP en ging samen met een poging deze partij effectief op te bouwen. Deze ommezwaai veroorzaakte een scherpe interne strijd en leidde ook tot een substantieel aantal afhakers. Desondanks slaagde de partij er daarna in om zonder al te veel conflicten posities te verwerven binnen bedrijven, op de werkvloer en in de vakorganisaties. Daarmee was deze politiek in de jaren tachtig redelijk succesvol. Ironisch genoeg verlegden veel SAP’ers in de periode erna steeds meer hun aandacht naar de vakbeweging, terwijl de SAP zelf organisatorisch als partij langzaam almaar zwakker werd.
De ‘inplanters’ raakten betrokken bij diverse spectaculaire acties en arbeidsconflicten. Er werd tijdens de acties tegen de kruitraketten gestaakt en ook werd er geld opgehaald voor de Britse mijnwerkers. De economische crisis van de jaren tachtig leidde echter tot een herstructurering van de economie en het verdwijnen van de traditionele (zware) industrie waar de trotskisten zich vooral op hadden gericht. Toch legden deze jaren de basis voor de huidige posities in het bonds- en bedrijvenwerk, die een aantal (oud-)trotskisten vervullen. Verscheidene activisten spelen een vooraanstaande rol in de strijd om de koers van de huidige vakbondsvernieuwing binnen de FNV, die voor een groot deel neerkomt op de heropbouw van de vakbeweging.
Blijvende aantrekkingskracht
Eerder is de trotskistische ‘leer’ reeds beschreven als een serie stellingen die met elkaar op gespannen voet staan. Met name de vraag waarop de nadruk moest worden gelegd binnen bijvoorbeeld de theorie van de permanente revolutie, de tactiek van het eenheidsfront en de strategie van de overgangseisen, leidde vaak tot discussies en onderlinge verdeeldheid. Moest de opbouw van de eigen partij voorrang krijgen of juist het radicaliseren van andere massabewegingen, moesten antikoloniale bewegingen ondersteund worden of moest juist de arbeidersstrijd in de eigen omgeving prioriteit krijgen?
Niet alleen binnen de secties, maar ook in een internationale arena werden dit soort meningsverschillen uitgevochten en dat gebeurde voor een groot deel schriftelijk. De talrijke debatten en conflicten zetten trotskisten ertoe (internationale) discussieteksten, pamfletten en boeken te schrijven waarin zij hun ideeën en argumenten zo consistent mogelijk verwoordden. Voor een deel traden zij daarmee in de voetsporen van Trotski, die zich sinds zijn verbanning uit de Sovjet-Unie ook had moeten beperken tot het schrijven van teksten, pamfletten en boeken. Binnen de beweging nam het bestuderen en bespreken van die teksten derhalve een belangrijke plaats in. Soms leek of lijkt het er nogal Talmoedisch aan toe te gaan. De trotskistische politiek en partijcultuur was dientengevolge voor velen dan ook te abstract en te intellectualistisch. Er gaapte soms een flinke kloof tussen theorie en praktijk. […]
In het bijzonder het hoge niveau van de trotskistische analyses en discussies trok daarentegen ook weer mensen aan. Het intellectuele en kritische karakter van de beweging oefende duidelijk een grote aantrekkingskracht uit. Dit gold bijvoorbeeld voor Igor Cornelissen, die in de jaren vijftig onder de indruk was van de inhoud van trotskistische kranten – hoe slecht zij ook geproduceerd waren. En ook Wim Bot, die zich in de jaren zeventig aansloot, deed dat omdat hij het eens was met hun analyse van de ontwikkelingen in Chili ten tijde van Allende. De aantrekkingskracht van het trotskisme lag voor velen in het hoge niveau van haar analyses, politiek en interne discussies. In vrijwel alle interviews met (ex-)trotskisten die we hielden kwam dat naar voren. Voor velen van hen was de tijd bij de trotskisten (zij waren vaak nog jong toen ze erbij kwamen) intellectueel vormend. Het is dan ook niet vreemd dat een flink aantal later naam heeft gemaakt als journalist, auteur of wetenschapper. Of het intellectuele klimaat voor mensen met een (hand)arbeidersachtergrond net zo aantrekkelijk was valt te bezien en zou later met de inplanting getest worden.
Partijcultuur
Opvallend is verder dat de partijcultuur in de jaren zestig ‘gezelliger’ werd. Terwijl mensen die voor, tijdens of direct na de oorlog actief werden in terugblikken vaak wijzen op de harde omgangsvormen en hoge werkdruk, spreken degenen die later toetraden meer over vriendschappelijkheid en humor binnen de beweging. Dat hing natuurlijk ook samen met de jongerencultuur van de jaren zestig en de minder grote druk om betaald werk te moeten doen. De oudere trotskisten hadden gezinnen en hun werk, en moesten daarbovenop nog het partijwerk doen. Dat bestond uit vergaderen, demonstreren, vertalen en schrijven. De jongeren die zich in de jaren zestig en zeventig aansloten waren vaak studenten en beschikten over aanzienlijk meer vrije tijd. Zoals beschreven veranderde dat laatste weer in de jaren tachtig, toen veel trotskisten gingen werken en actief werden in de vakbeweging met als gevolg dat de werkdruk opnieuw flink toenam. Maar er was niettemin wel degelijk ruimte voor plezier en vriendschappen. Voormalig SAP-lid Arthur Bruls constateert achteraf dat door de turn to industry mensen in een ander milieu terecht kwamen, qua werk en sociale omgeving. Hij beoordeelde dat als politiek verstandig, maar vraagt zich tegelijkertijd af of het ook een verrijking van hun persoonlijke leven was. Meerdere betrokkenen beantwoorden die vraag echter bevestigend in ons boek.
Zowel voor de eerste als voor de tweede generatie trotskisten geldt verder dat de beweging een leerschool was en dat velen hun hele verdere leven politiek of maatschappelijk betrokken bleven. Dat geldt zowel voor de veteranen als voor diegenen die op een gegeven moment de beweging vaarwel zeiden. […]
Dat de trotskistische beweging nooit groot werd betekent echter geenszins dat haar leden niets bereikt hebben. Dat blijkt al wanneer we kijken naar een aantal van de trotskisten van de eerste generatie en hun verdere levens. Rein van der Horst bleef altijd actief in de vakbeweging en zou een van de oprichters worden van het kritische vakbondsblad Solidariteit. Voor de nieuwe generatie trotskisten werd hij een raadsman. Hetzelfde gold voor de trotskistisch veteraan en belastingconsulent Theo Wiering die tot op hoge leeftijd scholingen bleef verzorgen. Peter Drenth, die na de intreding in de PvdA bleef, werd eveneens een gerespecteerd vakbondslid en zou later in zijn leven voorzitter worden van de Groninger Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO). In 1990 werd hij bovendien ereburger van de stad Groningen1. Zijn broer Herman werd PvdA-Kamerlid en onder andere actief in de ledenraad van zorgverzekeraar Azivo. Sinds 1997 reikt deze organisatie de Herman Drenth-prijs uit aan instanties of personen ‘die opvallend goed werk in de zorg hebben verricht’. Herman Drenth wordt door de organisatie herinnerd als ‘een bewogen man die zich zijn hele leven heeft ingezet om zorg voor iedereen toegankelijk te maken en te houden’2. Een andere intreder die bleef was Theo van Tijn, waarna hij vervolgens een vermaard historicus en succesvol hoogleraar werd, Sal Santen groeide uit tot gerenommeerd schrijver en Igor Cornelissen werkte zijn hele leven bij Vrij Nederland en schreef daarnaast een groot aantal boeken die vaak goed ontvangen werden.
Veel (oud-)SAP’ers die in de jaren tachtig in de industrie zijn gaan werken en actief werden in de vakbeweging, zijn nog steeds actief in de vakbond. Uit interviews blijkt dat zij elkaar nu weer vinden in allerhande politieke initiatieven – in acties, comités en bij demonstraties en campagnes. Zij geven daarbij uiteraard ook hun ervaringen door aan nieuwe en jonge vakbondsactivisten.
Wordt vervolgd
Dit is een voor publicatie op internet bewerkte versie van Ron Blom’s lezing op de Socialisme Dag georganiseerd door SP Breda op 20 juni