Verenig-en-heersstrategie
Verenig-en-heersstrategie

Verenig-en-heersstrategie

Punt 8: Communisten organiseren zich wel per staat, aangezien dit een concrete politieke context schept. Dit noodzaakt het streven van de communisten tot eenheid van de arbeidersklasse en revolutionair links binnen één land. Om dit te bereiken moeten we een einde maken aan de verdeel-en-heerstactieken van de bureaucratische leiding van de werknemersorganisaties en hebben we een revolutie nodig binnen revolutionair links die een einde maakt aan de politieke sekten en de weg vrij maakt voor eenheid. Eenheid kan slechts worden verkregen op democratische, internationalistische en klasse-onafhankelijke basis en een verenigd links in een communistische partij is verenigd op basis van een communistisch programma.

Thomas Chefsky

divide et impera

De dominantiestrategieën van kapitaal en de ontwikkeling van een vakbondsbureaucratie

Omwille van de verdediging van zijn eigen particuliere belangen, organiseert een arbeider zich onder andere in vakbonden en andere organisaties. Opdat ook de hele klasse zich per land zou kunnen verenigen, zo schrijven we, “moeten we een einde maken aan de verdeel-en-heerstactieken van de bureaucratische leiding” van de vakbeweging. Een woordje uitleg.

De ontwikkeling van de productie op kapitalistische basis brengt een arbeidersklasse voort die door middel van opleiding, traditie en gewoonte de vereisten van de productie als een vanzelfsprekendheid – haast als een natuurlijk wetmatigheid – beschouwd. De organisatie van het kapitalistisch productieproces, eenmaal volwaardig ontwikkeld, ondermijnt eventuele weerstand. Neem nu de jonge schoolverlater als voorbeeld. Zijn positie als slechts een individu, zijn nood aan financiële middelen, zijn onervarenheid, nopen hem snel en zonder al te veel eisen werk aan te nemen. Draaien de zaken zoals verwacht, dan kan de arbeider overgelaten worden aan de wetmatigheid van de productie die hem vaak als “natuurlijk” overkomt. Doorheen de 18de en 19de eeuw had de kapitalistische productiewijze – eenmaal op volle sterkte – haast geen wettelijke regulering van lonen, huisvesting, enzovoort nodig. De arbeidersklasse was nog niet in staat haar stempel op de wetgeving te drukken en bedrijfsleiders beschouwden zulke wetten soms zelfs als onpraktisch. Die tendens bij werkgevers doet zich vandaag nog steeds voor. Maar de heersende klassen waren destijds niet bereid zich te ontdoen van alle wapens. Mocht er zich een noodgeval voordoen, dan hadden zij nog altijd dat staatsapparaat achter de hand.1 Zo bleven tot ver in de 19de eeuw en zelfs tot vlak na de Eerste Wereldoorlog een aantal wetten van kracht die de vereniging van arbeiders bemoeilijkten of zelfs verboden maakten. Het was de bedreiging van revolutie die na de Eerste Wereldoorlog in veel Europese landen er toe leidde dat de heersende klasse deze wetten onwillig van de hand deed.

In de plaats ontwikkelde zich in de schoot van de kapitalistische productie de nood aan een nieuw systeem van dominantie over de arbeidersklasse. De voorheen ongeziene ontwikkeling van de grootindustrie en de bankensector aan het einde van de 19de eeuw legde de basis voor de dominantie van grootkapitaal, maar ook voor grote klassentegenstellingen. De revolutionaire dreiging van na de Eerste Wereldoorlog moest vermeden worden. Het grootkapitaal zocht daarom onwillig maar gradueel toenadering tot de sociaaldemocratie, en dan voornamelijk haar leiding, en legde vóór en na de Tweede Wereldoorlog de basis voor een sociaaldemocratische consensuspolitiek dat zich op het fordistisch productiesysteem baseerde. Het systeem ontwikkelde zich tot het dominante regime van de toenmalige kapitaalsaccumulatie. Achter dat systeem schuilt de volgende opvatting: zij het individueel, per bedrijf of per sector – de gestaag groeiende lonen als gevolg een toenemende productiviteitstijging door fordistische productietechnieken dienden de arbeider te belonen voor zijn inzet. De weerslag daarvan was de algemene aanvaarding van het collectief overleg en de collectieve arbeidsovereenkomsten met de vakbonden, voornamelijk in klassieke fordistische industrieën als de auto-industrie. In combinatie met deze tendens tot industrieel overleg, ontwikkelde er zich een zogeheten welvaartstaat. De basis voor de welvaartstaat was niet het sociaaldemocratisch programma – zoals eertijds door de vooroorlogse sociaaldemocraten was gehoopt – maar het topoverleg op landelijk niveau tussen werkgevers- en werknemersorganisaties. De welvaart was een beloning voor de bijdrage van de arbeider aan de productie, maar waar ze vooral voor moest zorgen was de voortbrenging van het type arbeider dat het kapitalistische productieproces vereiste: geschoold (onderwijs), koopkrachtig (consumptie), mobiel (vervoer) en en masse (migratie en vrouwenparticipatie).2

De ontwikkeling van de strategie van het kapitaal heeft haar stempel gedrukt op de vorming van de reformistische stromingen in de arbeidersbeweging, niet in het minst bij de leiding van de vakbonden. Als vanzelfsprekend kregen de fordistische en andere strategieën van het grootkapitaal greep op die lagen die geneigd waren de weg van de minste weerstand te kiezen. Algauw begonnen arbeidersorganisaties meer inspraak in het bedrijf te eisen en deze eis te koppelen aan de nood aan productiviteitsstijging. Zo gebeurde het dat ook vakbonden zich lieten inkapselen in de kapitalistische productiewijze. In Nederland noemen we dit het “Poldermodel”. Meer in het algemeen spreken we in Nederland en België over de samenwerking tussen overheid, werkgevers- en werknemersorganisaties volgens het Rijnlandmodel.

concordia

Dat had naast ideologische gevolgen ook consequenties voor de structuur van de arbeidersorganisaties. Elke organisatie die zich van een permanent bestaan wil verzekeren heeft een zekere vorm van bestuur en administratie nodig. 19de-eeuwse vakbonden waren in heel wat gevallen een kort leven beschoren. Het waren uit hun voegen gebarsten stakingskassen en bijstandsfondsen die verdwenen zodra de strijd waaruit ze waren geboren, wegebde. Die vakbonden die koppig tussen de conflicten door verder gingen, overleefden in veel gevallen niet de ondermijningstactieken van werkgevers en/of de politie. Pas aan het einde van de 19de-eeuw en in grote mate na de Eerste Wereldoorlog kwamen permanente vakbonden tot stand met een vakbondsapparaat. “Als de zaken draaien zoals verwacht”, zoals eerder aangehaald “dan kan de arbeider overgelaten worden aan de wetmatigheid van de productie”, maar de zaken gaan lang niet altijd zoals verwacht. Met regelmaat breekt een crisis in de productie uit en komen de contradictorische eigenschappen van het kapitalisme bloot te liggen. Niettemin verbinden afspraken, gewoontes en tradities delen van de arbeidersbeweging ertoe de met tegenstelling behepte kapitalistische productiewijze te blijven ondersteunen. Om botsingen met de arbeidersklasse en haar klassenbelangen te overleven, ziet het vakbondsapparaat zich daarom verplicht om haar leidinggevende positie en haar particuliere belangen te verzekeren door haar programma desnoods op te leggen. Dat vormt de basis voor de ontwikkeling van de vakbondsleiding en haar administratie tot bureaucratie – de ondemocratische dominantie van het apparaat.

Een bureaucratie acht het in haar eigen belang om te overleven, vandaar dat zij ook bereid is tegen het klassenbelang in te gaan van de klasse die zij geacht wordt te vertegenwoordigen. De verdeel-en-heerstactiek is daar een beducht middel toe. Niet enkel takken, afdeling of sectoren binnen de vakbeweging maar ook de aan de vakbond gebonden groepen buiten de vakbeweging zijn daaraan onderhevig. Wie uit eigen belang een positie inneemt, wenst geen kapers op de kust, en het is een gemeenplaats dat wie zijn tegenstander wil overwinnen hem moet verdelen.

Eenheid rond principes, het DNA van de arbeidersbeweging

Tegen deze stroom in pleiten wij voor de grootste mogelijke eenheid in diversiteit. “Eenheid kan slechts worden verkregen op democratische, internationalistische en klasse-onafhankelijke basis en een verenigd links in een communistische partij is verenigd op basis van een communistisch programma.

Democratie, internationalisme en klassenonafhankelijkheid – principes die het DNA uitmaken van elke strijdvaardige, solidaire en ervaren arbeidersbeweging. Democratie is de zuurstof die ze ademt, klassenonafhankelijkheid is wat haar emancipeert van potentaten, internationalisme is wat haar verbindt. Apart genomen valt elk principe te ondermijnen. Samen genomen vormen ze een touw dat haast onbreekbaar is. Waar de arbeidersbeweging continu op botst, haar grootste twistappel, is het privé-eigendom van de productiemiddelen. Historisch is een communist een bepleiter van de afschaffing van het privé-eigendom. De communistische partij is daarom niet meer of minder dan de politieke formatie van de arbeidersbeweging die de afschaffing van het privé-eigendom centraal stelt. Zij baseert zich op de bovengenoemde principes en geeft er concrete uiting aan in de vorm van haar programma. Geen canon aan teksten, geen sjibbolet noch een van generatie op generatie doorgegeven methode, maar de opgesomde principes vormen in combinatie met concrete ervaring de basis voor dat gemeenschappelijk programma.

und deshalb auchVoorbij de groepering, door middel van revolutie naar de partij-beweging

Vandaag ligt het linkse spectrum bezaait met programma’s. We hebben “een revolutie nodig binnen revolutionair links die een einde maakt aan de politieke sekten en de weg vrij maakt voor eenheid”.

Het politiek landschap ter linkerzijde kenmerkt zich door een breed spectrum aan linkse groeperingen en opvattingen. Vanuit het standpunt van de diversiteit is dat geen probleem, maar vanuit het standpunt van de eenheid wel. Zij kenmerken zich in veel gevallen namelijk door haarkloverij, de koestering van een sjibbolet – zij het een historisch figuur, een specifieke methode, een document of een eis dat hen moet onderscheiden van elkaar en de arbeidersorganisaties en dat ertoe dient de arbeidersbeweging te sturen volgens een op voorhand bepaald pad –, kleinschaligheid en geografische beperktheid – waarbij de focus ligt op de doorgedreven ontwikkeling van kaders die het gebrek aan aantallen en inplanting moeten opvangen –, en ondemocratische praktijken en double speak – waarbij de leden intern zus en zo praten maar extern moeite hebben hun discours stand te houden.3 Maar een sekte zoals we in onze stelling vermelden, valt niet te bepalen door algemene, uiterlijke kenmerken, noch door haar als zodanig te benoemen. Een geografische en numerieke beperking bijvoorbeeld is een relatief begrip, want een sekte kan haast iedere grootteorde aannemen. Sektarisme is veeleer een maatschappelijke toestand dan een politiek-organisatorische houding, hoewel een sektarische houding de toestand van relatief isolement uiteraard bestendigt. Dit isolement, zo beweren groeperingen over elkaar, is het resultaat van een fout programma. Anders gezegd: mislukkingen vallen in laatste instantie te reduceren tot een fout programma. Echter, dat programma is op zichzelf het resultaat van concrete condities net zoals de verdeeldheid binnen revolutionair links dat is.

Het type centralisme waaraan heel wat groeperingen hun leden en kandidaat-leden onderwerpen – zo ook de arbeidersklasse – is een hinderpaal voor de ontwikkeling van de arbeidersklasse. Waar zij van kinds af aan bureaucratisch wordt geleid, waar zij al vroeg afhankelijk is van een opgelegde autoriteit, is het belangrijk dat de arbeidersklasse eerst leert uit zichzelf te lopen.4 De hoofdverantwoordelijkheid voor deze toestand ligt echter niet bij de marxistische groeperingen, noch bij de individuen die zich ondanks hun socialistische overtuigen niet willen binden aan deze of gene groep. Moet er een hoofdverantwoordelijke worden aangeduid, dan is de bureaucratische leiding van de arbeidersbeweging de grootste kandidaat. Hun verdeel-en-heersmethoden zetten groeperingen en individuen tegen elkaar op. Bovendien valt het ondanks elke tegenbewering te beargumenteren dat de programma’s van de revolutionair links een reflectie zijn van de toestand en ideeën die binnen de georganiseerde arbeidersbeweging dominant zijn.

De organische link tussen de sociaaldemocratie en de arbeidersbeweging bestaat nog steeds – hoe gespannen de relaties tussen mainstreampartijen zoals de PvdA in Nederland of de sp.a/PS in België en de vakbeweging ook mogen zijn. Deze link heeft een politieke reflectie in de vakbeweging en daarom in de linkse groeperingen die erin of errond actief zijn. Het gros van de leiding van de vakbeweging biedt ook weinig ruimte aan revolutionair links om zich te ontplooien. De moderne sociaaldemocratie fungeert niet als eenheidsfront voor de arbeidersklasse, noch stellen de vakbonden zich open als een heus discussieplatform voor georganiseerde arbeiders. De tendens bij de leiding van de arbeidersorganisaties om revolutionair links in de marge te duwen, de pogingen de tegenstand in eigen rangen geen ademruimte te geven, noopt revolutionair links tot een behoudsgezinde en soms zelfs agressieve houding – politiek verwordt tot dagelijkse een strijd om te overleven. Het resultaat vormen de hierboven opgesomde eigenschappen: ondemocratische methoden, kleinschaligheid, bekrompenheid, enzovoort. In een dergelijke toestand is het haast onmogelijk een “correct programma” of de gezonde, uitvoerig geteste methoden te ontwikkelen die noodzakelijk zijn voor een revolutionaire partij. Niettemin vormt de houding van revolutionair-linkse groeperingen een obstakel voor de ontwikkeling van de arbeidersklasse, al was het maar door de schepping van desillusie onder de meest actieve en doorwinterde lagen van de arbeidersbeweging. Het tegengif vormen veelal niet de methoden en ideeën die vandaag gangbaar zijn binnen deze kringen. Geen plotse, ongeorganiseerde opstand noch een ondemocratische greep naar de macht, maar een geduldige, democratische en breed gedragen omwenteling is noodzakelijk. In essentie is dat het programma voor de hele arbeidersbeweging.

Referenties:

1. https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/24.htm

2. http://boffyblog.blogspot.be/2011/08/stand-up-say-it-loud-im-working-class.html

3. https://www.marxists.org/archive/marx/works/1868/letters/68_10_13.htm

4. http://marxists.org/nederlands/marx-engels/1848/manifest/manif2.htm

Auteur