Punt 4: De arbeidersklasse kan enkel de macht overnemen als deze een politieke eenheid vormt. Communisten zullen dan ook altijd de grootst mogelijke eenheid nastreven: door binnen aparte arbeidersorganisaties consistent het belang van de volledige werkende klasse te benadrukken, door tegen de opvattingen van het kapitalisme in een gezamenlijke arbeiderscultuur op te bouwen, door oppositie te voeren tegen bureaucratie met een cultuur van openheid en democratie en door waar mogelijk samenwerkingsverbanden en fusies tussen groepen tot stand te brengen. De hoogst mogelijke politieke eenheid die, in potentie, de gehele arbeidersklasse omvat is de communistische partij: het politiek kompas dat richting geeft naar de universele bevrijding van de mens. Revolutionaire voorhoedes die in naam van de arbeidersklasse de macht overnemen verdelen de arbeidersklasse enkel in een groep heersers en een groep volgers.
Henry Turner en Mark Althof
Communisme en de arbeidersklasse
Inhoudsopgave
“De geschiedenis van iedere maatschappij tot nu toe is de geschiedenis van de klassenstrijd.”1Zo openen Marx en Engels het eerste hoofdstuk van het Communistisch Manifest. Sinds de dageraad van de beschaving, heeft de mens in klassensamenlevingen geleefd. Samenlevingen waarin mensen in klassen verdeeld zijn, gebaseerd op hun verhouding tot de productiemiddelen. Deze klassensamenlevingen zijn door de geschiedenis heen van vorm veranderd, aangezien de voortdurende klassenstrijd (d.w.z. de belangenstrijd van de ene klasse tegen een andere klasse) er onvermijdbaar toe heeft geleid dat de ene klasse opkomt ten nadele van de andere klasse.2
Niettemin zijn alle klassensamenlevingen in essentie gelijk. Een klassensamenleving kent altijd een heersende klasse, een uitgebuite klasse en een revolutionaire klasse. In de klassieke Romeinse slavenmaatschappij, bijvoorbeeld, bestond de heersende klasse uit aristocraten en grootgrondbezitters. Deze bezaten de economische macht. De revolutionaire klasse was de klasse van de ‘equites’. Deze Romeinse ridders, veelal leden van de hogere middenklasse, belichaamden de nieuwe verhoudingen tot de productiemiddelen. De meest uitgebuite klasse was de slavenklasse. Het woord dat we vereenzelvigd hebben met de term arbeidersklasse, proletariaat, verwijst naar de proletarius die aan de Romeinse samenleving enkel kon bijdragen door zijn kinderen naar het leger te sturen of klusjes op te knappen. Het Romeinse proletariaat had namelijk geen bezit (geen productiemiddelen) om zichzelf in zijn levensbehoeften te voorzien. In de feodale maatschappijen was de bourgeoisie de revolutionaire klasse. De bourgeoisie bracht de overgang van de feodale maatschappij naar de eerste kapitalistische maatschappijen. De meest uitgebuite klasse was hier de boerenklasse.
Zoals te op te maken valt uit de twee voorafgaande voorbeelden, was in deze maatschappijen de klasse die voorbestemd was om de volgende heersende klasse te worden, niet de uitgebuite klasse, maar eerder een uitbuitende klasse. De heersende klasse is de klasse die de productiemiddelen bezit, en de economische en politieke macht in handen heeft. De uitgebuite klasse is de klasse van mensen die moet werken om in haar basisbehoeften te voorzien. De revolutionaire klasse is de klasse die de heersende klasse zal omverwerpen en een nieuwe klassensamenleving zal vestigen door de productieverhoudingen fundamenteel te veranderen en een nieuwe productiewijze te introduceren. Zo geeft deze klasse de samenleving vorm naar haar eigen zelfbeeld.
Onder kapitalistische verhoudingen zijn er grofweg twee klassen: er is enerzijds de burgerij, de uitbuitende klasse, en de arbeidersklasse, die zowel een uitgebuite klasse is (omdat de arbeiders hun arbeidspotentieel moeten verkopen voor een loon om te overleven) als een revolutionaire klasse (die nieuwe verhoudingen tot de productiemiddelen belichaamt).
De andere klassen die onder kapitalistische verhoudingen leven, zijn veelal bijna verdwenen overblijfselen uit het feodalisme – de kleine boeren, de ambachtslieden, enzovoort – of een klasse van kleine bezitters die zich veelal aan kapitalisten spiegelen of willen vermijden afhankelijk te worden van een loon (winkeliers en andere zelfstandigen).3
De arbeidersklasse heeft economische kracht aangezien arbeiders een essentiële rol spelen in het productieproces. Aangezien de arbeidersklasse geen andere klasse kan uitbuiten4, kan er geen klassensamenleving ‘na’ het communisme komen. Wanneer de arbeidersklasse de productiemiddelen bemachtigt, zullen de andere klassen verdwijnen: de bourgeoisie verliest haar macht over de productiewijze en houdt op te bestaan als bourgeoisie, en de welwillende elementen van de kleinburgerij zullen door de arbeidersklasse geabsorbeerd worden. Na deze revolutie bestaan er geen klassen meer, en is de kans op een nieuwe revolutionaire klasse eveneens uitgesloten. Want het gemeenschappelijk bezit over de productiemiddelen zorgt ervoor dat iedereen dezelfde relatie heeft ten opzichte van deze middelen en dus heft het de klassentegenstellingen op.
Hedendaagse klassenmaatschappij
Het arbeidersloon is slechts een klein gedeelte van de waarde die de arbeider produceert. Als het loon gelijk aan, of zelfs groter zou zijn dan de waarde van het product die de arbeider produceert of de dienst die hij levert, dan zou zijn werkgever geen meerwaarde/winst op hem maken. Klassenstrijd gaat in essentie terug op de strijd over de toe-eigening en verdeling van de meerwaarde. Een loon geeft een arbeider koopkracht – de mogelijkheid om x aantal producten of diensten te kopen. Zodoende geeft een loon de arbeider de mogelijkheid om zich in zijn basisbehoeften te voorzien. Dus: de arbeider moet zijn arbeid verkopen en uitgebuit worden om te overleven.
Alles in de samenleving is een weerspiegeling van het bestaande productieproces. De basis creëert de bovenbouw, en op haar beurt onderhoudt en legitimeert de bovenbouw de basis. ‘Basis’ of onderbouw refereert aan de bestaande productierelaties en het productieproces. ‘Bovenbouw’ refereert aan de verhoudingen, gebruiken en opvattingen die op de productie steunen (familie, religie, school, media, enzovoort). Zodoende zijn zaken als religie, officiële media etc. werktuigen van de heerschappij van de burgerij. Dat is overal in de klassenmaatschappij te zien: religie past zich aan de wil van de heersende klasse aan, de officiële media bekijken de dingen vanuit het perspectief van hun nationale of lokale burgerij, enzovoort.
Hetzelfde geldt voor democratie in de huidige burgerlijke samenleving. In de burgerlijke samenleving is democratie gelimiteerd door de belangen van de kapitalistische klasse, waardoor het in praktijk een democratie voor een kleine rijke minderheid en een dictatuur over het proletariaat wordt. Enkel de rijken maken ten volle aanspraak op de vrijheid die met democratie gepaard gaat, terwijl de arbeiders hard moeten werken om te overleven en, terneergeslagen als ze zijn door de gevolgen van de uitbuiting (vermoeidheid, zorgen, frustratie, enzovoort), zich vaak amper bemoeien met politiek.
Toch zijn arbeiders in moderne westerse maatschappijen niet geheel rechteloos. Arbeiders hebben het recht om te stemmen, om te kiezen welke fractie van de burgerij hen zal overheersen. Arbeiders hebben minimale mensenrechten, opdat ze niet verhongeren of sterven ten gevolge van ziektes, slechte arbeidsomstandigheden of de natuurelementen. Arbeiders hebben het recht om hun mening te uiten in de media. Maar zolang als dat de burgerij de media beheerst zal de mening van de heersende klasse de meest verkondigde mening zijn, en zal deze zelfs gedeeld worden door apolitieke arbeiders, die door hun passiviteit het status quo steunen. Dat alles toont dat burgerlijke democratie in feite de dictatuur van de burgerij is.
De klassenstrijd over de toe-eigening verdeling van de geproduceerde meerwaarde is de achterliggende oorzaak voor de ontwikkeling van alle sociaaleconomische systemen. Het was de klassenstrijd tussen burgerij en grootgrondbezitters die het feodalisme heeft neergehaald. Het is door middel van de klassenstrijd dat diezelfde burgerij tracht de arbeidersklasse onder de duim te houden. Het is de klassenstrijd die kan leiden tot een overwinning van de arbeidersklasse in de vorm van de zogenaamde dictatuur van het proletariaat: een democratische republiek. Deze laatste is op zich niet veel meer dan een overgangsmoment naar een klasseloze, staatsloze samenleving waarin iedere individu zijn volle potentieel kan ontwikkelen doordat hij niet meer verplicht is te werken om maar te overleven. Het is de overgang van kapitalisme naar communisme.
Organisaties van de arbeidersklasse
Politieke partijen vertegenwoordigen altijd de belangen van een bepaalde klasse, en hebben altijd deelname aan het bestuur als doel. Anders zouden het geen partijen zijn. De communistische partij is de partij van de politiek actieve arbeidsklasse, dat deel van de klasse dat zijn eigen belangen vat en ervoor vecht. Als de partij van de politiek actieve arbeidersklasse zal de communistische partij consistent de perspectieven van haar klassenbewuste achterban verdedigen en de objectieve belangen van de hele klasse. In elke arbeidersorganisatie, of het nu stakerscomités, vakbonden of andere organen zijn, zal de partij voor die belangen vechten. Het is haar taak om zich te verbinden met de bestaande arbeidersbeweging en haar perspectief te geven, haar te vormen en te helpen organiseren. Ze zal de beweging voortduwen en haar bewustzijn versterken zodat de klasse zelfbewust is. Zonder de link met de strijd op de werkvloer, kan de communistische partij zich niet de partij van de hele klasse noemen, want het beweegt zich buiten de klassenstrijd om.
De partij moet proberen de impuls voor een alternatieve cultuur te worden – een arbeiderscultuur – die bijdraagt aan onafhankelijke organisaties los van de burgerlijke invloeden. Dat heeft twee doelen: het ondersteunt het zelfbewustzijnsproces en het ontwikkelt een deel van de partij-beweging, wat een antwoordt biedt op de kwestie wie de macht in de samenleving heeft (hoe kan de arbeidersklasse de samenleving runnen tijdens een revolutionaire crisis).
Cultuur is meer dan een bezoek aan de kunstgalerij. Het is ook meer dan iets als voetbalcultuur. Cultuur is alomtegenwoordig, ze beïnvloedt ons denken en onder de huidige omstandigheden is dat voornamelijk kapitalistisch. Het overgrote deel van de muziek die wij bijvoorbeeld horen is een reflectie van de muziekindustrie die ze heeft voortgebracht. Een ander verhelderend voorbeeld is de relatie tussen cultuur en seksisme. We kennen het seksisme uit de film-, muziek- en reclame-industrie, maar ook onze architectuur is op subtiele wijze aangepast aan een samenleving waarin mannen domineren. De vrouw leeft vooral binnenshuis, de man heerst buitenshuis. Voetbalstadia, bijvoorbeeld, zijn mannenbastions. Kunt u zich een plaats inbeelden waar duizenden tot tienduizenden vrouwen dagelijks, wekelijks of maandelijks samenkomen? Het begrip cultuur is afgeleid van het Latijnse cultura, een voltooid deelwoord van het werkwoord colere, wat zoveel betekent als (het land) bewerken/onderhouden. “Cultiveren”. Cultuur is van oorsprong een synoniem voor landbouw. Toen ongeveer tienduizend jaar geleden de mens aan landbouw begon te doen, had zij af te rekenen met heel wat objectieve obstakels. Het weer, bijvoorbeeld, kon dwars zitten. Door een gebrek aan wetenschappelijke kennis en methoden, grepen mensen al gauw naar ideële verklaringen voor die obstakels: de aarde was een god(in) die je maar beter gunstig kon stemmen. Dit was een reflectie van het inzicht dat de grond vruchtbaar werd door haar goed te onderhouden. Onderhouden werd een synoniem van offeren. De arbeidsdeling in de maatschappij (mensen die aan landbouw deden, mensen die niet aan landbouw deden, enzovoort) droeg bij aan een diversifiëring van de offers. Van mest, een deel van de oogst of bloed (zowel dieren als mensen), ging het over kunstvoorwerpen en geld naar gebeden. Deze niet-materiële en en andere offers die niet in natura zijn, waren op den duur noodzakelijk om de hogere klassen die van landbouw vrijgesteld waren te onderhouden. Het begrip cultuur (waartoe religie behoort) werd zo losgekoppeld van haar oorspronkelijke betekenis. Maar nooit helemaal: cultuur bestendigt de productieverhoudingen net zoals offers de aarde vruchtbaarder moesten maken. Net zoals de landbouwsamenleving tot een landbouwcultuur heeft geleid, leidt de industriële samenleving tot een industriële cultuur. De kapitalistische arbeidsdeling leidt tot gebruiken die die diversifiëring in klassen bestendigd wordt. Zo worden we geacht te betalen (als het ware offers te maken) voor muziek opdat de muziek (en dus het bestaan van de muzikant) levensvatbaar zou blijven, terwijl dat systeem eigenlijk de kapitalistische muziekindustrie moet voeden.
De alternatieve cultuur omvat onder meer een breed spectrum aan ontspanningsactiviteiten die elk aspect van het dagelijkse leven dekken: fietsverenigingen, schaakclubs, enzovoort. Deze organisaties aan de wortel van de samenleving zullen bijdragen aan de ontwikkeling van een onafhankelijke houding onder arbeiders en hen inspireren zelf actief en innovatief te zijn.5 Dit vervult de opdracht van de partij die namelijk zou willen dat de arbeidersklasse uit zichzelf leer lopen. Maar de partij zelf en de alternatieve cultuur zijn niet alles. De partij werkt aan een nog bredere beweging met als doel nog onafhankelijker te worden van de burgerlijke staat. Het werkt aan eigen media, vakbonden, coöperatieven, educatieve instellingen, gemeenschapscentra, voedselbanken, enzovoort.
Op de lange termijn resulteert dit in een expansie van de politieke, economische en sociale invloed van de arbeidersklasse over elke mogelijke uithoek van de samenleving. Het is een rijpingsproces dat uiteindelijk ertoe kan leiden dat de hele klasse “aan politiek doet”, wat wil zeggen dat iedereen zelf haar politieke lot in handen neemt in plaats van het uit te besteden aal lobbygroepen en beroepspolitici.
De arbeidersklasse heeft een objectieve nood aan vrijheid. Zelf-emancipatie is uiterst belangrijk. De politieke beweging rond zelfbeschikking en het zelf in handen nemen van de politieke besluitvorming groeit haast organisch met de klassenstrijd. De politieke emancipatie is bijvoorbeeld een handig middel voor de sociaaleconomische verbeteringen (hoger loon, kwalitatief onderwijs, etc.) waar we voor strijden. Is dat niet het geval, dan dreigt verdeeldheid (racisme, seksisme, etc.), sectionalisme (metaalarbeiders gaan in competitie met onderwijzers of onderhoudswerkers voor hun deel van de koek, etc.) en sektarisme (politieke verdeeldheid, het bestaan van “klein links”, etc.). Dan is de verbinding tussen politieke vertegenwoordiging en de sociale strijd zoek.
Zelf-emancipatie is een bewustwordingsproces. Het vergt een hoge mate van organisatie door de meerderheid van de klasse. De hoogste vorm is de partij van de hele klasse doordat zij de verdeeldheid en tegenstellingen kan overtreffen in haat streven naar een democratische samenleving. Want de klassenbelangen van de arbeiders kunnen soms eens uiteenlopen. Enkel als de klasse zich organisatorisch verenigt, kan het zich losweken van de onderdrukking die haar nu ten prooi valt. Maar het individualisme dat de arbeidersklasse verdeelt, verdeelt ook de linkerzijde. Vandaar de vele sekten die buiten de arbeidersklasse en haar beweging staan. Zij vormen geen basis voor emancipatie (veelal onderdrukken zij hun eigen leden). Deze sekten zijn niets in vergelijking met een reële stap vooruit in de organisatie van de arbeidersklasse en de kassenstrijd: een organisatie die ervoor kan zorgen dat de arbeidersklasse de samenleving in eigen handen neemt. Hun eenheid, vaak op basis van een hutspot aan vage ideeën, vormt ook geen voldoende basis voor een heuse partij.
Als de arbeidersklasse niet heeft leren lopen, of dat weer vergeten is, kan zij maar moeizaam stappen ondernemen tegen ondemocratisch en verdrukkende tendensen in de samenleving. De arbeidersbeweging van de toekomst is met andere woorden meer dan de vakbeweging, zij is de eenheid in verscheidenheid van de hele arbeidersklasse, de organisatie van allen die afhankelijk zijn van een loon om zich in de samenleving staande te houden. Arbeiders moeten zich in de maatschappij, in de beweging en in de leiding vrij kunnen uiten en organiseren om de hele beweging en maatschappij te controleren. De communistische arbeiderspartij, als vertegenwoordiger van de hele klasse, dient als het politieke raamwerk voor al de verschillende organisaties, zij geeft ze een richting en doel dat verder gaat dan deelbelangen zoals hogere lonen, langdurig onderricht, gezonde leefgewoonten en de noodzakelijke ontspanning.
Noten en referenties
1. K. Marx, http://www.marxists.org/archive/marx/works/1848/communist-manifesto/ch01.htm
2. De klassenstrijd is verantwoordelijk voor de opkomst, voortgang en ondergang van alle socio-economische systemen. Door klassenstrijd overwierp de bourgeoisie het feudalisme, door klassenstrijd buit de bourgeoisie het proletariaat uit, en het is de klassenstrijd die zal resulteren in een dictatuur van het proletariaat, wat op zichzelf niets meer is dan de overgang naar de afschaffing van alle klassen en naar een klasseloze maatschappij.
3. Een revolutie die de kleinburgerij aan de macht zou brengen, zou zijn geen fundamentele verandering aanbrengen aan het productieproces. Zij schakelt zich namelijk in de kapitalistische verhoudingen in. Daarom zou het slechts een beperkte politieke revolutie kunnen zijn. De klasse der ambachtslieden en kleine boeren is klein en verdeeld. Ze mist de economische kracht om voor haar klassenbelang te vechten en de productiewijze naar haar wil te vormen.
4. In tegenstelling tot de eerdergenoemde equites uit de klassieke tijd en de bourgeoisie, heeft de arbeidersklasse, als enige uitgebuite klasse, niet de mogelijkheid om binnen het huidige systeem rijk te worden van de arbeid van andere klassen. Daarom kan de arbeidersklasse enkel en alleen haar klassenbelang opleggen aan de maatschappij door de productiemiddelen te in handen te nemen en ze te gebruiken voor sociale, en niet voor private doeleinden.
5. Vergelijk dit bijvoorbeeld met de huidige houding van veel mensen die dagelijks werken. Velen komen thuis om voor het televisiescherm te plakken. Velen onder hen willen enkel nog bijdragen aan eigen huis en tuin. Velen nemen liever de auto dan het openbaar vervoer of de fiets. Het gevolg is een maatschappelijk dominant individualisme dat de arbeidersklasse verdeelt en al wat openbaar is overlaat aan de staat. De arbeidersklasse is haar oude zelfbewuste en onafhankelijke positie zodanig kwijt, dat de burgerij termen als innovatie en onafhankelijkheid claimt door de campagnes die ze opzet voor het zelf ondernemen.