Partij als kompas
Partij als kompas

Partij als kompas

Punt 3: Communistisch Platform is geen partij. Wij streven naar de vereniging van de werkende klasse in een politieke partij waar uiteindelijk ook alle revolutionaire en linkse stromingen zich thuis moeten kunnen voelen. Met ‘werkende klasse’ wordt hier die sociaal-economische klasse begrepen die in de economische positie zit dat deze zijn of haar arbeid in principe moet verkopen voor een loon om te kunnen overleven en zich te reproduceren. Hierbij wordt meegenomen zij die het huishouden doen, de werklozen, de arbeidsongeschikten, gepensioneerden en studenten.

Jos Alembic

Punt 3 van ons platform stelt dus expliciet dat wij geen partij zijn, maar dat we streven naar een partij. Wat bedoelen we hier mee? Om dat uiteen te kunnen zetten moeten we bekijken wat we allereerst niet bedoelen met de term “partij” en dat zijn dan ook meteen de twee meest gangbare definities over dit woord: De burgerlijke definitie die “partijen” louter in een parlementaire context zien en de “democratisch-centralistische” definitie die gangbaar is in veel revolutionair-linkse groepen. Pas als we ons hebben kunnen afzetten tegen deze gangbare ideeën over de “partij”, kunnen we, zonder verdere verwarring, afbakenen wat er wél mee bedoelen en waar we dus naar streven als project.

Partij als politiek merk

De eerste definitie is meteen ook de meest wijdverbreide en linkt partijen dus direct binnen de context van verkiezingen en het parlementaire stelsel. Hoewel dit zeker niet universeel is binnen het kapitalisme globaal gesproken – Nederland is zelfs uitzonderlijk in hoe vrij verkiezingen hier zijn, de meeste andere landen werken met kiesdrempels of kennen geen proportioneel systeem – geniet een parlementaristisch systeem toch een bepaalde voorkeur voor de meeste Westerse landen. Daarom betekent ‘partij’ voor de meeste mensen dan ook iets in deze context, namelijk organisaties die fungeren als kiesmachines. Formeel heten de partijen in de Tweede Kamer dan ook niet voor niets kiesverenigingen.

Het liberale gedachtegoed van een ‘vrije markt’, gaat ook prima op in een parlementaire context: Iedere partij staat voor een bepaald soort beleid die in de meeste gevallen maar erg oppervlakkig van elkaar verschillen. De partijen zijn dan de ‘bedrijven’ in deze analogie en de kiesgerechtigde bevolking is de ‘markt’ waaruit iedere partij zoveel mogelijk ‘marktaandeel’ wil snoepen bij een verkiezing. Iedere partij in deze zin straalt dan ook een bepaald imago uit of, als we de vergelijking doorzetten, een politiek ‘merk’. De VVD is duidelijk het conservatieve ‘merk’, de SP het ‘merk’ van het gewone volk, iets wat dan ook weer door de PVV geclaimd wordt. Dit is overigens de reden waarom de SP en PVV door bepaalde ‘analisten’ bijeen worden geplaatst, alsof ze uit dezelfde ‘vijver vissen’. Een wel érg oppervlakkige analyse die juist uitgaat van deze vorm van partij-als-merk.

Het is hierbij belangrijk op te merken dat elke partij-als-merk expliciet fungeert binnen de contouren die de gevestigde orde in de vorm van het parlementaire stelsel en de staat in zijn algemeenheid oplegt. Hiervoor zijn drie redenen aan te wijzen. In de eerste plaats is het in Nederland, juist door ons redelijk unieke kiessysteem (proportioneel, zonder kiesdrempel), vrijwel onmogelijk om alleen te regeren. Coalities zijn dus een vast gegeven binnen het Nederlandse bestel, iets wat, vanwege een districten-systeem, bijvoorbeeld niet (of nauwelijks) het geval is in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten en, vanwege de kiesdrempels, veel minder het geval is in bijvoorbeeld Duitsland op nationaal niveau. Wil je deelnemen aan vaak gecompliceerde coalities, moet je wel partners vinden die bereid zijn met je mee te gaan. Voor de SP is dit nog steeds niet gelukt op nationaal niveau. Toen de partij, in anticipatie om ‘serieus te worden genomen’ te worden als coalitiepartner voor de verkiezingen van 2006, een heel stuk naar het midden opschoof (bijvoorbeeld door haar oppositie te verlaten richting de NAVO) was dat toch niet voldoende om mee te mogen regeren. Met name het CDA en de PvdA hielden die boot af, de SP leiding wilde echter graag meedoen1.

De tweede reden ligt in het verlengde van het eerste maar, hoewel ze vaak door elkaar worden gehaald, is het toch een aparte reden omdat ze meer universeel toepasbaar is op alle kapitalistische staten: Het staatsapparaat zelf is dusdanig conservatief in elkaar gezet dat radicale verandering, behoudens een omverwerping van die staat, sterk wordt gefrustreerd. In Nederland alleen al duurt het wijzigen van de grond vele jaren en behoeft grote meerderheden (2/3 in zowel de Tweede als de Eerste Kamer). Ook kun je denken aan een groot ambtenaren apparaat dat er zit met bepaalde belangen, een sterke en gevestigde bedrijvenlobby en uiteindelijk het politie apparaat en leger die de ‘orde’ bewaken.

De derde reden ligt weer in het verlengde van de eerste twee maar is nog groter van schaal en is eigenlijk meta-staat te noemen: De internationale hiërarchie van staten, de VS aan kop, zorgt er ook voor dat landen binnen bepaalde kaders blijven. Soevereiniteit is maar zeer relatief. Zie bijvoorbeeld het samenwerkingsverband van de EU, zelf een semi-staat, die haar lidstaten allerlei beleidsrichtlijnen oplegt en waarin de belangen van kapitaal (of, zoals dat tegenwoordig modieus heet, ‘neoliberale politiek’) voorop staan. Mocht bijvoorbeeld de SP een absolute meerderheid verwerven en alleen de regering vormen, dan nog zal ze rekening moeten houden met de positie van Nederland in de internationale context, of loopt ze kans te verworden tot paria, met sancties en uitsluiting tot gevolg, mocht haar beleid te zeer afwijken.

De SP kent overigens een interne tegenstelling binnen deze geschetste context: Aan de ene kant is de partij volledig onderdeel geworden van de bestaande orde, de partijleiding accepteert volledig dat ze mee wil doen in lokale, provinciale en nationale coalities. Sterker, ze zet er op in om dat mogelijk te maken en het opofferen van deze of gene partij standpunt is daarin slechts een formaliteit waarover vooral niet te moeilijk moet worden gedaan. Aan de andere kant echter komt de partij van een revolutionair-links milieu: In 1964 scheidde een groep Maoïsten zich af van de ‘officiëel communistische’ CPN, een ontwikkeling die internationaal veel gebeurde naar aanleiding van de Sino-Sovjet split2 en richtte het Marxistisch-Leninistisch Centrum Nederland op, iets wat enkele jaren en verschillende transformaties verder de SP opleverde in 19723.

Deze achtergrond werkt nog steeds door in het dagelijks functioneren van de partij. Anders dan andere kiesmachines kent de SP een uitgebreid afdelingen netwerk, waar leden zich kunnen inzetten als activisten voor de partij. Het straatwerk wordt nog altijd bijzonder gewaardeerd door de partij, die er onder andere ook cursussen voor biedt en landelijk daar verder de afdelingen ook zoveel mogelijk in ondersteunt en mogelijk maakt. Voor de landelijke partijleiding is dit activisme niet veel meer dan een onderdeel van het SP ‘merk’, een unique selling point op andere partijen. Voor de basisleden echter, en ik reken mezelf daar ook toe – die relatief vrij staan van tactische media interventies op de nationale televisie, peilingen en coalitiebesprekingen – heeft dat activisme toch iets veel natuurlijkers, veel proletarischer karakter. Als je samen met buurtbewoners voor hun belangen strijdt, aan de poorten staat van bedrijven waar misstanden zijn en samen met de werknemers iets kunt opzetten, dan gaat dat verder dan alleen maar stemmen binnenhalen. En in die zin zit er iets waardevols in de SP, een potentieel om de basis van een kracht te vormen dat wél de heersende macht omver kan werpen. Maar daarover later meer.

De culten van 1917

De SP is van de woelige voorbije decennia de enige revolutionair-linkse club die haar identiteit enigszins (en dat is nogal ruim genomen) heeft weten te behouden én een bepaald massa-karakter heeft gekregen. De CPN ging samen met andere partijen op in GroenLinks (waar nog weinig van een CPN inbreng te merken is… as a matter of fact zijn de meeste actieve CPN’ers, in sommige gevallen complete afdelingen, overgegaan naar de SP, daar waar ze niet de politiek helemaal hebben verlaten. Wat is de stand van revolutionair-links vandaag de dag in Nederland?

Om maar met de deur in huis te vallen: Diep triest. Niet dat andere landen het zoveel beter doen overigens, maar Nederland is ook hier een bijzonder geval. Daar waar in andere landen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, zelfs België) nog een levendige alternatieve scene bestaat ter linkerzijde en de diverse groepen en organisaties bij elkaar vaak een paar duizend leden tellen, is in Nederland de revolutionair-linkse scene uitermate klein. Aangezien iedere groep redelijk geheimzinnig doet over hun ledenaantallen is moeilijk te achterhalen wat de grootte precies is, maar als we moeten afgaan op activiteit op demonstraties, evenementen en dergelijke, dan kan het aantal individuele personen die actief zijn niet meer bedragen dan enkele honderden.

Een belangrijke reden hiervoor is het bestaan van de SP. Iedereen die ‘iets wil doen’ en geïnteresseerd is in linkse politiek komt vrijwel meteen bij de SP uit, juist vanwege het activistische karakter van de partij. Bovendien lijken de politieke standpunten van revolutionair-linkse groepen in eerste instantie vaak als twee druppels water bij wat de SP voorstaat. “Haal het geld waar het zit”4 is nou niet echt iets waar menig SP lid het grondig mee oneens zou zijn. De SP zuigt dus veel potentieel weg waardoor revolutionair-links gewoon niet kan groeien op eigen kracht. Geen van deze groepen (behalve de NCPN, maar dat heeft meer historische redenen) zien zichzelf dan ook als ‘partij’.

Desalniettemin is het nuttig om te kijken naar deze groepen en hun conceptie van wat een ‘partij’ zou zijn, juist ook omdat ons project hiervan afwijkt. De meeste groepen (Internationale Socialisten, Socialistisch Alternatief, Grenzeloos en Vonk) hebben een Trotskistische achtergrond, maar ook groepen als de NCPN (Stalinisten) en de Rode Morgen (Maoïsten) hebben allemaal overlappende ideeën van wat een ‘partij’ zou moeten zijn. Ik geef deze stromingen daarom de paraplu-term ‘Cominternisten’, naar de Comintern, de Communistische Internationale dat na de Russische revolutie werd opgericht en waarin het ‘Russische model’ centraal stond (met alle vertekeningen die daarbij kwamen, maar daarop ga ik nu niet verder in)5.

De Cominternisten gaan er allemaal in meer of mindere mate vanuit dat de communistische partij een minderheidspartij is onder normale (dat heet, niet-revolutionaire) omstandigheden. En daarmee bedoel ik een vrij kleine minderheid. Natuurlijk kan zo’n partij in absolute aantallen uit duizenden actieve leden bestaan (denk aan bijvoorbeeld de Franse PCF of de Griekse KKE), maar is dit nog steeds een klein deel van de bevolking. De reden hiervoor ligt bij het gegeven dat men streeft naar ideologisch homogene formaties. Er is één partijlijn en die komt van de leiding. Openbare discussie en debat is uit den boze, hoewel interne discussie hier en daar wordt toegestaan.

De onderliggende reden hiervoor is wat bij Trotskisten meer specifiek de ‘strijdpartij’ heet en theoretisch ligt geworteld in de ‘overgangsmethode’. Het achterliggende idee hier is dat de arbeidersbeweging het best (of alleen maar) tot politieke conclusies kan komen via ‘strijd’ en daarmee worden dan veelal stakingen, demonstraties en andere vormen van protest mee bedoeld. Dit politiek bewustzijn komt er niet na één staking, maar moet begeleid worden door de ‘partij’. De stakingen en protesten moeten steeds verder escaleren, waarbij uiteindelijk wordt gestreefd naar een vorm van algemene staking.

Strikt genomen is een algemene staking, waarbij dus het complete land of regio plat zou liggen, volstrekt onacceptabel. Het zou immers betekenen dat er geen elektriciteit meer beschikbaar zou zijn, of stromend water. Of wat te denken van ziekenhuis operaties of de toelevering van supermarkten? Kortom, een maatschappij dat letterlijk zou staken, in haar geheel, is niet houdbaar buiten bijzonder korte perioden. De Cominternisten weten dit natuurlijk en rekenen er zelfs op. Men verwacht namelijk dat de werkende klasse, van voldoende inzicht voorzien in eerste strijdfases, tot de conclusie komt om raden op te richten die de maatschappij beheren gedurende de staking. En inderdaad leert ons de geschiedenis een hoop van zulke voorbeelden. De volgende gedachtesprong is dan klein: Wat nou als deze arbeidersraden de boel permanent overnemen? Hoppa, revolutie.

De rol van de ‘partij’ hierin is die van begeleider. Zoals een coach de pupil aanmoedigt, is de ‘strijdpartij’ de agitator van de arbeidersbeweging. Dit impliceert een verticale partij-organisatie waarin, zoals gezegd, openbare meningsverschillen onmogelijk zijn, die zouden de arbeiders enkel maar ‘verwarren’. De theoretische uitleg hierbij heet dan ‘democratisch-centralisme’, wat eigenlijk betekent dat er een formele besluitvorming is, vaak bij congressen die eens per zoveel jaar worden georganiseerd, maar dat voor de rest de vrijheid om het oneens te zijn slechts zeer beperkt is en de leiding de koers bepaalt6. Mensen die het daar niet mee eens zijn vallen in grote getale af als (actief) lid en de actieve kern die overblijft reproduceert zich dan als de (nieuwe) leiding. De gewone leden zijn vooral bezig met het verspreiden van de agitatie door de organisatie7

De ironie is dat de SP juist deze eigenschappen bewaard heeft uit haar Maoïstische verleden. Ook hier kent de partij een sterke top-down structuur, zijn meningsverschillen weinig gewenst en worden de afdelingen beschreven als de ‘handen en voeten’ van de partij (waarbij de partijleiding vermoedelijk het ‘hoofd’ is dat het denken doet?). De SP is, in ieder geval organisatorisch, daarom een toekomstbeeld voor elk van deze kleine revolutionair-linkse organisaties, mochten ze een factor honderd of duizend groeien.

Maar, enkele uitzonderingen daargelaten, groeien deze organisaties geen factor honderd of duizend. Willen ze hun karakter behouden, lijkt het limiet te liggen in de enkele duizenden leden, als we naar internationale voorbeelden kijken. De reden waarom de SP in Nederland zo groot werd, is dat ze als organisatie er op de juiste plek en op het juiste moment was om het gat wat de PvdA links aan de ene kant en het verdwijnen van de CPN aan de andere kant achterliet begin jaren ’90 op te vullen. Dat deed ze door zelf naar het middenveld op te schuiven en bijvoorbeeld het ‘Marxisme-Leninisme’ in 1991 definitief achter te laten en een linkse politiek in te nemen die meer aansloot bij de ontevreden PvdA stemmers.

De crisis op revolutionair-links

Dat brengt ons bij ons project. Hoe zien wij de ‘partij’ als dat geen politiek merk zou zijn of een strijdpartij? Daarvoor moeten we even een stap terug nemen en ons afvragen waarom een andere conceptie überhaupt nodig zou moeten zijn.

De jaren ’90 werden, zeker voor revolutionair-links, gekenmerkt door het uiteenvallen van het ‘reëel bestaande socialisme’ in de Oostbloklanden. Verschillende ‘officieel’ Communistische Partijen, waaronder de CPN in Nederland en de KPB in België, verdwenen van het speelveld. Veel revolutionair-linkse groepen zien daarom de val van de Sovjet-Unie als een keerpunt, waarna de mensen opeens veel pessimistischer werden over revolutie, het neoliberalisme hoogtijdagen kende en dus dat de boodschap van revolutionair-links niet aan kwam. Het was dus wachten op betere tijden voor deze groepen. Echter is nu dan de vraag waarom de revolutionair-linkse groepen, nu het neoliberalisme haar ideologische bankroet heeft gehad in 2008, niet exponentieel zijn gegroeid.

De reden is dat 1991 inderdaad een keerpunt was, hetzij om heel andere redenen. De Sovjet-Unie heette dan weliswaar een ‘reëel bestaand socialistisch’ land te zijn, in werkelijkheid had het erg weinig met socialisme te maken. Ik zou stellen dat het anti-socialisme was, exact haar tegendeel dus8. Revolutionair-links hield al die tijd echter vol dat de Sovjet-Unie hetzij socialistisch was, hetzij (zoals bij de Trotskisten9) enige vorm van arbeidersstaat die een politieke revolutie nodig had om de arbeidersklasse weer aan de macht te krijgen. 1991 kwam daarom als schok en complete verassing voor deze organisaties, toen het geheel als kaartenhuis ineen zakte. Het massale karakter van de CP’s in West-Europa werd deels gevoed door een geloof in het alternatieve model dat de Sovjet-Unie gaf. Toen dit voorbeeld wegviel, viel daarmee ook grotendeels de support van bijna alle CP’s in West-Europa weg.

De val van de Sovjet-Unie legde dus iets bloot. Zoals bij het sprookje De nieuwe kleren van de keizer was er geen sprake van ‘iets nieuws’ in de positieve zin van het woord. Tegen de tijd dat de muur viel was het een lege huls. Het probleem van revolutionair-links gaat dus verder terug. Hoe ver? Door plaatsgebrek kan ik het proces alleen globaal schetsen en ik vraag de lezer om enig begrip hierin, hopelijk kan ik op een later tijdstip uitgebreider en dieper deze materie ingaan.

Van 1917 tot 1923 spoelde een revolutionaire golf over Europa. Rusland was hierin de vonk maar niet het eindstation. Rusland was namelijk zwaar onderontwikkeld. Slechts enkele procenten van de bevolking konden worden gerekend tot de werkende klasse, de rest leefde nog voornamelijk op het platteland als kleine boer. Niet bepaald de basis om het socialisme te beginnen. De hoop was daarom gevestigd op West-Europa en met name Duitsland die op dat moment de grootste Marxistische beweging kende op de planeet. Om diverse redenen heeft het helaas niet mogen baten, waardoor de jonge Sovjet-Unie zich al snel zag geïsoleerd door vijandige staten en zich zag genoodzaakt op eigen houtje maar aan de slag te gaan, redden wat er te redden valt. Dit leidde echter op zichzelf weer tot een regering die zich, stap voor stap, zag genoodzaakt om de teugels aan te trekken, dingen bureaucratischer te organiseren en daardoor te verworden tot haar tegendeel, het Stalinisme. Dit proces van revolutie tot contrarevolutie zou ik zelf plaatsen tussen 1917 en 1936 (met de nieuwe “Stalin grondwet” die de feiten consolideerde), maar daar kun je over discussiëren. Dergelijke omkeringen zijn natuurlijk ook vaker gebeurt in de geschiedenis. Denk bijvoorbeeld aan Napoleon die zich, als verdediger van de Franse revolutie tegen de oude monarchie, zichzelf kroonde tot keizer.

Hoe dan ook, deze ontwikkeling had ook een weerslag op het soort partij dat de Russen propageerde, iets wat in de Comintern (opgericht in 1919) uitdroeg naar de rest van de wereld. De stelling die ik hier dan ook neem is dat het ‘Comintern model’, als het ooit al een bruikbaar model was, slechts bruikbaar was tot uiterlijk in de jaren ’30, met de consolidatie van de contrarevolutie. Daarmee is de crisis op revolutionair links dus niet twee decennia oud, maar is eerder 80 jaar aan de gang, zo niet langer. We leefde alleen lange tijd in een schone schijn.

Partij als kompas van een beweging

Wat is dan wél een weg vooruit? Wat is die partij dan die wij willen? Daarvoor nemen wij inspiratie op bij de oude, Marxistische, sociaal-democratie. Dat heet, de politieke arbeidersbeweging voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, nu precies een eeuw geleden. De SPD in Duitsland, opgericht bij een fusie van twee groepen in 1875, was hiervan het startsein en ook de Russische Bolsjevieken hadden dit model tot aan 1917 als leidraad. Wat was dit dan?

Het leidende idee hier is dat de ‘natuurlijke positie’ van de arbeidersklasse onder het kapitalisme weliswaar een klasse is an sich – simpelweg vanwege haar economische relatie met kapitalisten – maar geen klasse für sich, met haar eigen politieke agenda. Deze bewegingen gingen ervan uit dat het alleen de arbeidersklasse kon zijn die een einde kon maken aan de klassenmaatschappij en een samenleving kon inluiden van vrije producenten die naar menselijke behoefte produceren, het communisme.

Hoe kreeg je de arbeiders echter zover om daarvoor de oude maatschappij omver te werpen? De Trotskisten beantwoorden die vraag dus met ‘strijd’ om zodoende de arbeidersbeweging voor de gek te houden in het overnemen van de macht. De Marxisten van vóór 1914 hadden echter een ander antwoord: Revolutionair geduld. De crux van de materie is wellicht te vinden in hoofdstuk 2 van het Communistisch Manifest dat zinnig is om hier vollediger te citeren:

Communist-manifesto“In welke verhouding staan de communisten tot de proletariërs in het algemeen? De communisten zijn geen bijzondere partij tegenover de andere arbeidersbewegingen. Zij hebben geen belangen die gescheiden zijn van de belangen van het gehele proletariaat. Zij stellen geen sektarische beginselen op, waarnaar zij de proletarische beweging willen modelleren. De communisten onderscheiden zich van de overige proletarische partijen alleen daardoor, dat zij aan de ene kant in de nationale strijd van de proletariërs in de verschillende landen de gemeenschappelijke, van de nationaliteit onafhankelijke belangen van het proletariaat hoog houden en doen gelden, aan de anderen kant daardoor, dat zij op de verschillende trappen van ontwikkeling, die de strijd tussen proletariaat en bourgeoisie doorloopt, steeds het belang van de gehele beweging vertegenwoordigen.”

De Marxisten van de SPD en elders interageerden met de bestaande beweging, de vakbonden, coöperatieven en dergelijke. Deze organisaties ontstonden binnen de context van het kapitalisme, als natuurlijke reacties op het systeem. Maar het waren kleine organisaties, veelal sectoraal georganiseerd. De Marxisten zette daartegenover een visie van een menselijk alternatief op de heerschappij van het kapitaal, iets waarvoor we de gehele klasse nodig hadden, of in ieder geval de overgrote meerderheid hiervan, om dit voor elkaar te krijgen.

De bestaande beweging transformeerde als gevolg van deze impact. Ze werd universeler, sterker, onafhankelijker van het systeem. Ze werd een samenleving binnen in de samenleving, met haar eigen massamedia, posterijen, nationale vakbonden en grootschalige coöperatieven, maar ook sportverenigingen en buurthuizen. Het was een lange termijn project om de werkende klasse te organiseren als klasse met haar eigen politieke agenda.

En dit is dan ook onze definitie van de partij die wij nastreven: Het woord stamt van het Latijnse pars wat zoveel als “(onder)deel” betekent en wij willen inderdaad een onderdeel van de samenleving winnen voor een communistische toekomstvisie, namelijk de arbeidersklasse, het overgrote deel van de samenleving. Een partij-beweging van honderdduizenden in Nederland en België en tientallen miljoenen in Europa is daarom ons doel.

Wat betekent dat voor de beweging vandaag? Voor revolutionair-links betekent het in ieder geval een noodzakelijke breuk met haar Comintern verleden en een hervestiging op basis van democratie, internationalisme en de onafhankelijke positie van onze klasse, zonder welk proletarische politiek simpelweg niet mogelijk is. Voor de SP en de vakbeweging betekent het dat we weer moeten beginnen met het oude ‘evangelische werk’ van het verspreiden van de boodschap dat er een alternatief is op onze samenleving en dat we ons daarvoor moeten organiseren in allerlei mogelijke vormen. Dit programmatische werk zal de bestaande beweging weer moeten transformeren van een SP die louter binnen het parlement haar zegeningen wenst te halen en een vakbeweging die louter via het ‘Poldermodel’ haar eisen laat horen, naar een beweging die een nieuw doel heeft, waarvoor deze bestaande samenleving, met haar corruptie, onmenselijkheid en ellende, op de schop moet.

Wij zijn duidelijk niet die partij, wij hopen slechts wat lichten te doen branden en de bestaande beweging de weg te wijzen.

Referenties en noten

1. http://nl.wikipedia.org/wiki/Kabinetsformatie_Nederland_2006-2007#Verkenning:_informateur_Hoekstra

2. http://en.wikipedia.org/wiki/Sino-Soviet_split

3. Zie Mao in de polder – Een historisch-sociologische benadering van het Nederlandse maoïsme 1964-1978

4. http://socialisme.nu/blog/campagne-haal-het-geld-waar-het-zit/

5. Waar ik overigens ook niet op in ga, is de anarchistische en aanverwante scene. Laat duidelijk zijn dat er ook een aantal groepen zijn die haar origine niet uit de Comintern herleidt. Deze worden niet behandeld omdat deze, vanwege haar anti-partij standpunten (in welke vorm dan ook), redelijk buiten de discussie staan.

6. Zie ook Lars Lih in Democratic centralism: Fortunes of a formula: http://www.cpgb.org.uk/home/weekly-worker/957/democratic-centralism-fortunes-of-a-formula

7. De Socialist, het maandelijks blad van de IS, is een klassiek voorbeeld van dergelijke agitatie. Als je een idee wilt krijgen over de inhoud, volstaat een korte blik op hun website socialisme.nu. Het is helaas elke maand min of meer hetzelfde verhaal, wat op zich redelijk saai leesvoer is voor eenieder die enigszins thuis is in de linkse scene, waaruit overigens het gros van het lezerspubliek van al deze linkse publicaties bestaat.

8. Hillel Ticktin pleit al decennia, lang voor de val van de muur, dat de USSR iets unieks was, een maatschappij voortkomende uit de revolutie van 1917, maar tegelijk ook een product van haar mislukking. Een maatschappij wiens logica zo in elkaar stak dat ze simpelweg geen toekomst had. Het totalitaire regime hield een strakke hand op de samenleving, onder meer door een bureaucratisch apparaat dat élk aspect van de samenleving in de gaten hield, maar op de lange termijn was het slechts uitstel van executie. What about Russia? Theories of the Soviet Union geeft een nuttige samenvatting van deze analyse: http://vimeo.com/29505740

9. De IS houdt er dan weer een ‘staats-kapitalistische’ analyse op na. Maar goed, dat gaat nu te ver.

Auteur