In dit artikel neemt Richard Hoogstraten de voorgeschreven weg voor de Socialisten van IMT’er Gijs Marteau op de korrel, en schetst het alternatief van Communistisch Platform.
De crisis in de Socialistische Partij (SP) en de strijd om de ziel van het Nederlandse socialisme heeft er de afgelopen periode toe geleid dat verschillende SP-afdelingen in de grote steden hebben besloten onder eigen vlag deel te nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen. Zij voeren overleg onder de noemer ‘de Socialisten’, en presenteren zichzelf voornamelijk als een structureel overleg tussen SP’ers en geroyeerden. Recentelijk verscheen op de website marxisten.nl een analyse van dit nieuwe initiatief. Het artikel bestaat ongeveer voor iets meer dan de helft uit een redelijk accuraat, hoewel beknopt, overzicht van de gebeurtenissen die tot de oprichting van de Socialisten hebben geleid. Het tweede gedeelte bevat kritiek op het project van De Socialisten en de rol van het Communistisch Platform (CP) daarin. Dat laatste gedeelte verdient een toelichting en een kritische noot, die ik met dit artikel hoop te plaatsen.
De belangrijkste punten die Gijs Marteau maakt kunnen als volgt worden samengevat. Ten eerste meent hij, op basis van een artikel van Jules Maximus, dat CP een onafgekaderde massabeweging wenst op te bouwen, in plaats van een partij op te richten.1 Een aanname die berust op een foute interpretatie van de politiek van het CP en het artikel van Maximus. Ten tweede bekritiseert hij de basis van eenheid van De Socialisten, landelijk en lokaal, welke niet helder genoeg zou zijn waarbij er onvoldoende landelijk gecoördineerd zou worden. Ten derde, voortvloeiend uit de stelling dat er onvoldoende landelijke coördinatie zou plaatsvinden, stelt Marteau voor om zo snel mogelijk een nieuwe, revolutionaire, socialistische partij op te richten.
Laten we vooropstellen dat het CP de oprichting van een communistische partij als de belangrijkste onmiddellijke strategische doelstelling ziet en dus nooit zal voorstellen de beweging boven de partij te stellen, of het bouwen van een ‘massabeweging’ als doel op zich te nemen. Bij elk tactisch besluit moet worden afgewogen of het ons dichter bij het realiseren van het doel van een communistische partij brengt. De vraag in de vorm van ‘massabeweging versus partij’ gieten doet dus eigenlijk geen recht aan de beginselen van onze politiek.
Ondanks de kritiek op de ingeslagen tactische weg, weet Marteau zelf eigenlijk geen concreet politiek alternatief te formuleren. Hij pleit ervoor om gebruik te maken “van het momentum om een nieuwe landelijke partij op te richten” waarin “de beste elementen uit de arbeidersbeweging en radicale jongeren” op “principiële basis”de werkende klasse kan vertegenwoordigen”.2 In het midden blijft wat die principiële basis precies zou moeten zijn, wat het betekent om de arbeidersklasse te vertegenwoordigen en waaruit het momentum bestaat dat de realisering van die partij op zeer korte termijn mogelijk zou moeten maken. Het is waar dat er een zeker momentum bestaat op links: de politieke strijd in de arbeidersbeweging rondom de SP bereikt een hoogtepunt en er is een brede en zichtbare radicalisering van met name jongeren. Dat geeft meer dan in de afgelopen drie decennia hoop dat een communistische beweging voet aan de grond kan krijgen. Feitelijk verwart Marteau echter de ontwikkeling van het politieke speelveld en onze rol daarin. De tactische sleutelterm die Marteau hier mist is tempo.
De bovengenoemde omstandigheden vormen slechts de bredere context, zo je wil het speelveld, waarin wij onze politieke keuzes moeten maken. Ondanks het feit dat we er zelf actoren in zijn – we voeren de strijd in de arbeidersbeweging en staan in contact met onze generatiegenoten – hebben we relatief weinig invloed op de schaal van die processen. Deze worden in grote mate bepaald door bredere maatschappelijke ontwikkelingen, historische trends en de structurele keuzes van de SP-leiding. Waar wij het meest controle over hebben zijn de directe keuzes die wij maken waarmee we binnen die context zo effectief mogelijk naar onze doelen toe kunnen bewegen. Een vergelijking met schaak loopt snel stuk, maar kan helpen ter illustratie: tempo is hierin het voordeel in zetten dat men heeft over de tegenstander. Het gaat dus niet om de snelheid van de zetten, maar om het voordeel en het zo effectief mogelijk uitbreiden van dat voordeel.
De vraag luidt dus: welke stappen moeten we ondernemen om tot een communistische massapartij te komen in de context van een afbrokkelende SP en een klimaat van politieke radicalisering? Ik verwerp het idee dat het antwoord daarop luidt, “de onmiddellijke uitroeping van een “principiële’ partij”, waaraan toegevoegd zou moeten worden: “met de hoop daarmee een significant segment van links en / of de arbeidersklasse aan te trekken.” Dat is namelijk de onuitgesproken tactische inhoud van het argument van Marteau, dat er feitelijk vanuit gaat dat we ons voordeel kunnen behalen door het uit te roepen. Daartegenover plaats ik overwegingen over de basis van eenwording, principiële politiek en de concrete dilemma’s waar we voor staan. Daaruit volgt de tactische positie van het CP om te strijden voor een bepaald soort verenigd front.
Concrete situaties, concrete keuzes
Het uitgangspunt van elke politiek is die van het maken van concrete keuzes in het kader van brede politieke ideeën. Willen we dus weten wat de prioriteiten zijn en welke opties we moeten afwegen, dan zullen die moeten worden gerechtvaardigd aan de hand van de actuele situatie. In het geval van de Socialisten spelen er twee zaken een rol. De bredere politieke ontwikkelingen en de beperkingen van een lokale groep. Omdat Gijs Marteau zich het meest richt op de Socialisten Utrecht, zal ik mij ook hier tot dat voorbeeld beperken.
Een brede blik werpend op de huidige stand van links in Nederland zien we het ontstaan van een sterke versplintering. Tien jaar geleden gold de SP nog als het zwaarste gewicht op links en slaagde zij er ook nog in veel krachten links van haarzelf te absorberen. De pogingen om zichzelf regierungsfähig te maken hebben er echter toe geleid dat steeds meer leden van de partij vervreemd raakten en dit culmineerde zelfs in de huidige royementsgolf die door de partij trekt. De ernst daarvan kan niet worden onderschat, gezien deze waarschijnlijk de grootste zuivering in de Nederlandse arbeidersbeweging van deze eeuw vertegenwoordigt. Het gevolg is dat de SP steeds verder afbrokkelt en het partijleven doodbloedt terwijl een steeds nauwere basis zich achter de parlementaire fractie schaart. Als dit proces zich nog enkele jaren doorzet blijft slechts de huls van een arbeiderspartij over. Leden die zich door dit proces buiten de partij bevinden verdwijnen in alle windrichtingen. Dit heeft al geleid tot de oprichting van BIJ1 en ook de Partij van de Dieren heeft kaders opgepikt. En nu ook SP-afdelingen die in verschillende vormen zelfstandig verdergaan. Hierin zijn dan nog niet eens meegenomen de mensen die als individuen zijn doorgegaan of hun politieke activiteit geheel gestaakt hebben. De hoofdzaak is dat degenen die de kern van een arbeiderspartij zouden vormen nu verdeeld staan zonder helder verenigend perspectief.
Het is deze bredere tendens die de puzzel vormt waarin De Socialisten in Utrecht zich moeten bewegen. Ook daar is politiek links in hevige mate verdeeld en is de directe basis voornamelijk gestoeld op het doorzetten van de oude SP-afdeling. Gijs Marteau vraagt zich af waarom zij überhaupt meedoen op basis van het programma dat oorspronkelijk, grotendeels, voor de SP was ontwikkeld. Juist door de lens van het concrete probleem is die positie goed verdedigbaar.
Het vasthouden van de bestaande organisatie is een belangrijk argument. Het programma dat naar voren wordt geschoven werd al eerder door dezelfde mensen ontwikkeld onder de vlag van de SP. Het doorzetten van dit programma verstrekt dus de claim op continuïteit die de groep heeft op het werk dat zij eerder deed en waardoor zij uit de SP werd gezet. Het programma geeft nu dus een concrete basis waarin de oude afdelingsleden en ook mensen die eerder al uit de SP zijn vertrokken zich kunnen verenigen. Het biedt dus de kans om voldoende slagkracht te garanderen om een levendige socialistische organisatie in Utrecht te vestigen. Als we het huidige programma in de ban doen dan zouden we haast al het voorgaande werk teniet doen.
Daaraan hangt vast dat het tijdsframe voor het ontwikkelen van een nieuw programma erg beperkt was. De nieuwe groep had slechts weken de tijd om zich voor te bereiden op verkiezingsdeelname. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de eigen kansen, maar ook het feit dat de oude SP, hoewel wanhopig samengesteld, ook een eigen lijst heeft ingediend. Het getuigt juist van een tactische flexibiliteit om hiermee om te gaan door de bestaande lijst en programma om te zetten in een vroege campagne, waarmee kostbare tijd gewonnen wordt op de SP-bureaucratie.
Betekent dit dat we onze ‘principes’ over het programma verloochenen? Nee, want het programma is ook een wapen dat een specifiek doel dient. Het nationale programma van een socialistische beweging zou de doelstelling moeten hebben om de machtsoverdracht van de arbeidersklasse te realiseren door middel van een samenstelling van haalbare eisen. De vraag die in een gemeenteraad dus opduikt is, welk doel dient het gemeentelijke programma? Ook hier doet zich een concreet dilemma voor. Een gelijktijdige machtsovername in verschillende grote steden zou een beginpunt kunnen zijn voor de implementering van het minimumprogramma. Welke legitimiteit heeft immers nog de nationale regering als alle grote gemeenten zich fundamenteel van de kapitalistische macht afkeren?
In een dergelijke situatie kan ook de gemeenteraad gezien worden als een graadmeter voor de steun voor een communistisch programma. De huidige situatie is er echter één die een stuk soberder is. In het meest optimistische, en toch al ondenkbare, scenario winnen de Socialisten een absolute meerderheid in de Utrechtse gemeenteraad. Daarin worden zij echter beknot door de nationale regering, het budget van de gemeenteraad en de beperkte bevoegdheid van de gemeentelijke macht. Het indienen van een ‘illegaal budget’ zoals de Militant-tendens fameus deed in Liverpool, leidt tot niets dan de ontbinding van de gemeenteraad en slaagt er niet eens tijdelijk in om een transformatie in gang te zetten.3 Sabotage en zelfisolatie zijn geen weg vooruit.
Wie aan de macht komt met de belofte van revolutionaire transformatie, moet zijn kiezers verloochenen. Gelukkig is er een andere optie. Die behelst het eerlijk aangeven van de beperkingen van de gemeenteraad, en het sterken van de positie en eenheid van de arbeidersklasse door middel van de politieke strijd. Dit betekent dat er wel politieke eisen kunnen worden gesteld, zoals het stoppen van de inzet van de gemeentelijke wetshandhaving tegen betogingen van de arbeidersbeweging en sociale bewegingen, een stop op de handhaving van het kraakverbod en de openbaring van alle gemeentelijke stukken. Al deze eisen komen voor in de programma’s van de Socialisten. De inzet van een programma langs deze lijnen, en dus ook de open communicatie over de limieten van het programma, bevatten de oplossing voor het tweeledige dilemma; aan de ene kant de versplintering van links en aan de andere kant de beperkingen van de gemeentelijke context.
Hollen als Halle
Hoewel er hier geen ruimte is voor een uitgebreide historische analyse van splitsingen en fusies, wil ik toch een belangrijk voorbeeld aanhalen om te begrijpen hoe een succesvolle fusie tot stand kan komen of dat in elk geval in het verleden heeft gedaan. In de geschiedenis van de arbeidersbeweging geldt het congres van Halle als een van de belangrijkste voorbeelden van succesvolle fusieprojecten. Dit congres besloot in 1923 het lot van de 800,000 leden tellende USPD, een grote partij die twijfelde of het de kant moest kiezen van de nieuwe Comintern of de officiële sociaaldemocratie.4 Dit congres kwam in de staart van een jarenlang voortslepende revolutionaire crisis in Duitsland, die verscheidene revolutiepogingen kende. Van de sociaaldemocratische opstand in 1918, die het einde van het Duitse keizerrijk betekende en de Weimarrepubliek in het leven riep, tot de Spartacusopstand van 1919 en de Ruhrstakingen van 1920. Het congres herhaalde, en gooide olie op het vuur van, het debat tussen sociaaldemocratie en communisme dat zich een aantal jaar daarvoor in Rusland al had voltrokken. Het plaatste het hoofd van de Comintern, Zinoviev, tegenover sociaaldemocratische zwaargewichten zoals de oude mensjewieken-leider Martov. De verdere details van het congres moet de lezer hier bespaard worden, maar na een vier uur lange speech te hebben gehouden wist Zinoviev de leden van de partij over te halen te fuseren met de Kommunistische Partei Deutschland (KPD) tot de grotere VKPD (Vereinigte Kommunistische Partei Deutschland).
Voor ons doeleinde zijn twee aspecten van dit congres hier van belang. Hoe was het mogelijk dat communisten en reformisten zich tot een eenheid wisten te smeden? Ten eerste waren de politieke en historische omstandigheden van groot belang. Hoewel de USPD de nieuwgevonden waardering van het kapitalisme van de SPD afwees, bleef het leiderschap een sterk alternatief schuldig. In plaats daarvan keken veel leden van de partij naar de Comintern en de KPD voor politieke duiding en strategie. Hoewel er inhoudelijke verschillen tussen de verschillende partijen bestonden, was het voor velen helder dat revolutionaire tijden om revolutionair leiderschap vroegen. Het meeste kader was politiek volwassen geworden in tijden van politieke crisis. Juist door te hameren op dit bestaande vertrouwen kon de meerderheid tot een fusie overtuigd worden. Ten tweede was ook voor iedereen duidelijk dat de fusie een strategisch nut had. Zowel de KPD als de USPD waren substantiële partijen. De beide partijen haalde in de verkiezingen van 1920 samen 19.5% van de stemmen, ten opzichte van 22% voor de SPD. Een fusie zou, ook met het oog op de grote ledentallen die hiermee gemoeid waren, de slagkracht van de linkervleugel ongetwijfeld versterken. Een dergelijke fusie had dus de onmiddellijke potentie om het leiderschap over de arbeidersbeweging over te nemen.
Als we accepteren dat deze twee factoren, bestaand vertrouwen tussen deelnemers en de mogelijkheid tot het behalen van een reëel strategisch voordeel, van belang zijn voor de succeskansen van een fusieproject, dan zien we de beperkingen van de Socialisten als een dergelijk project op de korte termijn. De deelnemers worden voornamelijk verenigd door het gene dat ze niet zijn, namelijk de ondemocratisch gezinde partijleiding van de SP. Het vertrouwen dat onderling bestaat is broos, en de kans dat er naar een daadwerkelijk marxistische leiding gekeken zal worden gering. Hoewel een aantal lokale groepen de hoop koesteren dat er wat raadszetels gewonnen kunnen worden, is het niet zeker gezegd dat de Socialisten zich weten te ontwikkelen tot een relevante speler. Ook daarom is er geen directe verleiding om tot een volledige eenheid te komen.
Over principiële eenheid
Dan rest natuurlijk de vraag hoe we desondanks tot een succesvolle, en revolutionaire, fusie kunnen komen. De oplossing die kameraad Marteau biedt is om het project onmiddellijk te veranderen in een nationale partij, op basis van principiële eenheid. Wat die eenheid precies inhoudt, wordt niet geheel duidelijk behalve dat het programma een ‘revolutionair socialistisch’ karakter moet hebben. Ik wil daarom kort uitweiden over de beperking van dit idee en wat we eigenlijk moeten verstaan onder principiële eenheid.
Het Communistisch Platform heeft altijd de positie ingenomen dat eenheid op twee manieren kan worden gerealiseerd. De eerste is principiële, marxistische eenheid, waarin het marxisme in brede zin wordt gedefinieerd. Daarvoor worden de drie pijlers (internationalisme, klassenonafhankelijkheid en radicale democratie) gehanteerd. Daarmee proberen we de kern van de marxistische politiek te vangen, waarvan het einddoel is de universele emancipatie van de mensheid door middel van de emancipatie van de arbeidersklasse en vice versa. Een basis van eenheid zou gevonden moeten kunnen worden tussen iedereen die deze punten onderschrijft. Het tweede punt is dat elke vorm van eenheid noodzakelijkerwijs een programmatische eenheid moet zijn, waarin de strategische uitgangspunten expliciet moeten worden gemaakt. Dat betekent dat meningsverschillen niet onder het tapijt worden geschoven door vage lippendienst aan eenheid en socialisme, maar dat de verschillen worden erkend en ruimte krijgen. In de documentatie moet de organisatie tot een scherpe strategische en programmatische kern komen.
Het Marxistisch Forum kan worden gezien als een poging tot het vormen van zo’n eenheidsproject. Het probeerde een zo breed mogelijke basis van marxisten te vormen, maar hanteerde ook scherp gedefinieerde strategische en programmatische doelen. Het succes daarvan was gedeeltelijk. Helder was dat dit format wel degelijk tot een gezonde discussie leidde en verschillende elementen van links binnen de SP samen wist te brengen op een gelijkwaardige basis. Aan de andere kant waren deelnemers voornamelijk usual suspects, leden van verschillende marxistische groepen binnen de partij en ongeorganiseerde individuen met een expliciete achtergrond in verschillende theoretisch-politieke tradities. Door de bredere linkervleugel werd het project met scepsis ontvangen, ondanks haar zelf aangemeten marxisme. Feitelijk faalde het project erin banden te leggen buiten de meer geharde marxistische kaders.
Evident is dus dat met het oprichten van De Socialisten, en de verschillende groepen daaromheen, er een vraagstuk wordt opgeworpen. Waarom is het eerder niet gelukt om de bredere linkervleugel aan een eenheidsproject te binden, en hoe kan de Socialisten dat wel doen? Het dreigende gevaar is dat een dergelijk project op vergelijkbare basis als het Marxistisch Forum nauwelijks meer gewicht biedt dan de optelsom van een paar kleine groepjes, en geen daadwerkelijke politieke invloed weet uit te oefenen. De oproep tot het oprichten van een centrale, landelijke, revolutionaire partij (een communistische partij eigenlijk), zou effectief haar onmiddellijke liquidatie betekenen. Aangezien er geen ander initiatief bestaat, zal het feitelijk ook betekenen dat de hele linkerflank uit elkaar valt. Juist nu een politieke vertegenwoordiging van de arbeidersklasse hard nodig is, en haar meest natuurlijke bondgenoot op haar laatste benen loopt.
Stap voor stap
Met het oog op alle bovenstaande overwegingen, probeert het Communistisch Platform tot een tactisch alternatief te komen. Het heeft onze voorkeur om te komen tot een communistische partij, maar de onmiddellijke uitroeping daarvan zou slechts tot een terugslag lijden. Tegelijkertijd heeft kameraad Marteau een punt als hij beweert dat we onze politiek niet onder banken en stoelen moeten steken voor het doel van hogere eenheid. Het antwoord is niet zozeer een middenweg, als een strategisch compromis over de middellange termijn die de zorgen kunnen wegnemen die in de weg staan van de vorming van een partij, voornamelijk het gebrek aan vertrouwen en politiek leiderschap van de arbeidersbeweging.
In het kader daarvan stellen wij voor om De Socialisten in te richten als een bepaald soort verenigd front. De doelstelling daarvan moet zijn om te komen tot concrete politieke eisen die de basis vormen voor gemeenschappelijk optreden van de deelnemers. Tegelijkertijd moet er ruimte zijn voor de eigen identiteit en meningsverschillen van de groepen en individuen die zich daarbij aansluiten. Dat betekent voornamelijk dat we ook eenheid zoeken met de meer reformistisch georiënteerde elementen van de voormalige linkerflank van de SP en tegelijkertijd ons het recht reserveren om te pleiten voor een revolutionaire, communistische partij. Zo ook zullen andere deelnemers voor hun alternatief kunnen blijven pleiten.
Door de verschillen juist te erkennen en elkaar te vinden op concrete eisen, wordt het grootste probleem voor dit moment opgelost. Het geeft verschillende elementen de ruimte om samen in actie te komen, elkaar in de ogen te kijken en op die manier aan onderling vertrouwen te bouwen. Op die manier achten wij de kans groter dat een dergelijk project kan uitmonden in de oprichting van een daadwerkelijke partij. Ook ligt er een kans om, al dan niet basale, leiderschap te bieden aan de arbeidersbeweging vanuit een gecoördineerd centrum en ook leiders te ontwikkelen.
Onvermijdelijk zal een dergelijk project op een zeker punt door essentiële zaken verdeeld worden, zoals de kwestie van regeringsdeelname, zelfverdediging en de houding tegenover de burgerlijke grondwet. Juist daarom is het ook belangrijk dat marxisten elkaar weten te vinden in een dergelijk project. Daarom is de vraag aan kameraad Marteau een andere dan die van een eenheidspartij. Waarom vormt de Internationale Marxistische Tendens geen eenheid met het Communistisch Platform in de discussies rondom de Socialisten? In zekere zin bevinden de twee organisaties zich al dichter bij elkaar dan de grote meerderheid van de deelnemers. Eerder is er al eens succesvol samengewerkt in de vorm van het Marxistisch Forum, en ook programmatisch zijn de verschillen vooral op vorm dan inhoud te vinden.5 Als zij elkaar niet kunnen vinden op basis van marxistische principes, wie dan wel?
- Zie het artikel: Jules Maximus, ‘HOE NU VERDER?’ (28 november 2021), https://roodjongeren.nl/hoe-nu-verder-2/ ↩
- Gijs Marteau, ‘De SP en Socialisten.org: Mee naar de bode of een nieuwe partij opbouwen?’ https://marxisten.nl/nederland-2/456-de-sp-en-socialisten-org-mee-naar-de-bodem-of-een-nieuwe-partij-opbouwen#noot-2 ↩
- voor een kort overzicht van deze gebeurtenissen zie https://en.wikipedia.org/wiki/Militant_in_Liverpool/ ↩
- Unhabhangliche Socialistische Partei Deutschland, een radicalere splitsing van de SPD. Voor een uitgebreide toelichting en contextualsiering van het congress zie: Ben Lewis, Zinoviev in Halle, Weekly Worker https://weeklyworker.co.uk/worker/1319/zinoviev-in-halle/ ↩
- Sinds de publicatie van het laatste IMT-programma, dat vrij gemakkelijk als een beknoptere variant van het CP programma kan worden geïnterpreteerd. ↩