In dit stuk reageren Loes Muller en Gerben Zonderland op het artikel van Gijs Muis ‘Open Grenzen; wordt dat benauwd?’, met een pleidooi voor de noodzaak van open grenzen als onderdeel van elk revolutionair programma. Alleen door onze eisen samen te nemen kunnen we uit de nationalistische valkuil komen waar we nu al meer dan een eeuw in vastzitten. Ook moeten we ingaan tegen het idee dat culturen afgeronde, homogene gehelen zijn, want daarmee spelen we vooral de heersende klasse in de kaart, omdat het leidt tot veel nutteloze onderlinge strijd en wantrouwen tussen leden van de arbeidersklasse, zowel op nationaal als internationaal niveau.
In deze tekst willen we reageren op het artikel van Gijs Muis, “Open grenzen; wordt dat benauwd?” 1, over een van de eisen van ons voorstelprogramma: de grenzen openstellen voor internationale migratie. Gijs schrijft: “Hoewel ik het idee achter open grenzen en vrije migratie begrijp, en het een erg sympathieke opvatting vind, denk ik niet dat het een nuttige, noch realistische eis is voor de arbeidersbeweging hier of elders op dit moment”. Hij onderbouwt zijn mening met een reeks argumenten waarom migratie noch voor de lokale arbeiders, noch voor de vluchtelingen, noch voor het land van herkomst of de migranten zelf goed is.
De meeste van die argumenten zijn onzes inziens echter irrelevant, en niet alleen omdat het vanwege de oprichting van de EU feitelijk een gepasseerd station is: Gijs zegt expliciet dat hij naar de situatie op dit moment kijkt, terwijl de eis van het voorstelprogramma niet in isolatie van de andere eisen kan worden begrepen. Die andere eisen – zoals volksmilities, vergaande nationalisatie van de infrastructuur en arbeidsraden op de werkvloer 2 – zijn radicaal genoeg om het land totaal te transformeren en onaantrekkelijk voor de kapitalistische uitbuiters van migranten te maken. De migranten die wel komen – zoals het in het programma staat, onder controle van de vakbeweging – moeten we zien als potentiële kameraden die de nieuwe republiek kunnen versterken. De verschillende tekorten en problemen genoemd door Gijs Muis worden kunstmatig door kapitalisme gecreëerd, ten dienste van winsten. Neem het meest besproken voorbeeld, de woningmarkt. Grote kantoorruimtes staan leeg en investeerders bezitten vele woningen terwijl er expres woningschaarste heerst en er worden nog nauwelijks betaalbare woningen gebouwd omdat ook grond schaars is om de prijs op te drijven. Hetzelfde geldt voor de gezondheidszorg, waarop al jarenlang is bezuinigd en die – voor hetzelfde geld – veel effectiever zou kunnen functioneren zonder de talloze zorgverzekeraars. Daarmee zijn de problemen die Gijs noemt wel reële problemen van het huidige kapitalisme, maar we moeten open grenzen zien in de context van een staat die deze problemen actief probeert op te lossen.
Deze reactie op de bezwaren van Muis is natuurlijk vaag en tegelijkertijd ingewikkeld genoeg om veel verdere vragen op te roepen. Hoe kunnen we mensen nu overtuigen dat vrije migratie een cruciale eis is? Nu – in een samenleving gekenmerkt door extreme, oneerlijke competitie en schaarste? Dan de kwestie van cultuur: hoe zorgen we dat mensen van verschillende afkomsten, die in (aanvankelijk) één land wonen, elkaar goed kunnen begrijpen, maar ook de waardevolle erfenis van hun cultuur kunnen behouden? En, tot slot, hoe is de vraag van open grenzen cruciaal voor het internationale succes van antikapitalistische bewegingen?
De toekomst is grotendeels onvoorspelbaar. Maar misschien kunnen we ons imago van wanhopige zolderkamercommunisten iets bijsturen richting de pragmatische “optimisten qua motivatie” 3 die we daadwerkelijk zijn, als we al die vragen nu al proberen te beantwoorden.
De grenzen van eerlijkheid, of het morele en het praktische
Meritocratie – het idee dat je sociaal-economische positie van je eigen capaciteiten moet afhangen – is allang geïnternaliseerd in de Westerse samenleving. Vraag de gewone Nederlander op de straat of iemands kansen in het leven beperkt moeten worden door diens geslacht, geaardheid of vermogen van dien ouders, en het gemiddelde antwoord zal luiden: nee hoor. Het is ook meer en meer vanzelfsprekend dat afkomst, of etniciteit, niet van invloed mag zijn. Maar hierbij zijn de grenzen van de verbeelding dezelfde als de grenzen van onze natiestaat: we denken over de kansen van mensen die hier nu al zijn, die in Nederland wonen, het liefst met de zegen van de wet.
Dit denken we, ondanks dat geboorteplaats de op één na grootste bron van ongelijkheid is. Na klasse, omdat kapitaal de macht heeft om de armste plekken ter wereld tot paradijs om te toveren, of op zijn minst leefbaar te maken. Desalniettemin zijn er enorme verschillen in levenskwaliteit tussen landen. In de rijke natiestaten van het Westen worden de meeste werkloze mensen voorzien van een woning en geld om te overleven, terwijl in het “Mondiale Zuiden” ook het hebben van een relatief prestigieuze baan je niet automatisch behoedt voor honger, ziekte, oorlog en steeds vaker voorkomende klimaatcatastrofes. Het is dus niet verbazingwekkend dat de meest ondernemende, wanhopige en hoogst gekwalificeerde bewoners van de minder gelukkige werelddelen hun geboorteland verlaten, ondanks dat ze, ook als ze in een westers land een verblijfsvergunning krijgen, worstelen met de taalbarrière, discriminatie en gebrek aan erkenning van hun kwalificaties door hun nieuwe thuisland.
Hoe kunnen de bewoners van het rijke Westen hun geprivilegieerde positie rechtvaardigen? Naast de onverslaanbare argumenten “het is gewoon zo” en “je kan toch niet iedereen helpen” hoor je ook wat meer doordachte redenaties vanuit linkse hoek. Een van de voormalige SP leiders was van een mening dat de Westerse arbeiders privilege genieten dankzij de strijd gevoerd door hun voorouders; huidige generaties in de armere landen moeten nu gewoon dezelfde strijd voeren. Hiermee wordt het idee dat de sociale positie van iemands ouders hun levenskansen bepalen op mondiale schaal omarmd door mensen die deze standpunten in de nationale context juist bestrijden.
Feit is natuurlijk dat je de enorme ongelijkheid tussen landen niet kan rechtvaardigen, maar dat ze wordt getolereerd omdat alle oplossingen onpraktisch zouden zijn. Maar onpraktisch voor wie? Voor de mensen die de meeste winst op de huidige status quo maken – de kapitalisten dus, maar ook voor de mensen die relatief comfortabele levens hebben: de westerse arbeidersklasse. Vanwege de materiële voordelen van het leven in de imperialistische landen, stelden verschillende theoretici van “third worldism” dat de revolutie in het zuiden moet beginnen: arbeiders hier zouden de voordelen die ze vanwege uitbuiting ervaren niet willen verliezen, en dus niet willen strijden voor een daadwerkelijke machtsovername door de arbeidersklasse. Daarom moeten we eigenlijk niks van de westerse arbeidersklasse verwachten.
Maar dat klopt niet. De positie van de westerse arbeiders wordt meer en meer precair; ook hier leven steeds meer mensen in armoede, en woningstekorten en klimaatcatastrofes vormen steeds grotere problemen. Belangrijker is echter het punt dat de revolutie alleen kan slagen als de arbeidersklasse zich overal organiseert tegen de burgerij en burgerlijke staat. Alleen dan kunnen we voorkomen dat revoluties elders (met onze hulp) worden ondermijnd of neergeslagen; alleen zo kunnen we de machtsbasis van kapitalisten ondermijnen.
Als communisten moeten we duidelijk uitleggen dat door verschillen tussen landen in welvaartsniveau en migratiebeperkingen te accepteren, we ons proiect doodverklaren. Kapitalisten zijn internationalistisch, dus moeten wij het ook zijn. Migratiebeperkingen en illegaliteit helpen het kapitaal omdat ze een concrete vorm van identiteitspolitiek zijn die bijdraagt aan het splitsen van de klasse. Er zijn dus zowel morele (gelijkheid ongeacht afkomst) alspraktische (succes van het antikapitalistische project) redenen om de eis van vrije migratie te steunen. Als het ons lukt om die redenen in klare taal te populariseren, kunnen we ook verwachten dat die inzet op solidariteit mensen verbindt en zo onze strijd bevordert.
Overigens is dit ‘uitleggen’ in het verleden slecht gelukt, om twee redenen. Als eerst omdat het daadwerkelijk moeilijk is om mensen te organiseren als er sprake is van zulke taalbarrières en verschillende verwachtingen van het leven. Daarnaast omdat linkse partijen helaas bijna zonder uitzondering werden bestuurd door nationalisten of chauvinisten die neerkeken op, of wantrouwen ervoeren jegens ‘buitenlanders’, die ze net zo lief zagen vertrekken. Dit kwam op zijn beurt weer deels door de decennialange, door de Sovjetunie aangemoedigde praktijk van klassencollaboratie met de burgerlijke staat.
‘Ze zijn gewoon anders’, of culture wars van de imagined communities
Een vaak herhaald argument tegen migratie is dat vele migranten cultureel te sterk van de (vermeend progressieve) Nederlandse populatie verschillen. Ook de SP heeft deze lijn in het verleden verdedigd, in het nog steeds af en toe aangehaalde ‘Gastarbeid en Kapitaal’. 4 Deze cultuurverschillen zouden leiden tot verlies van de met moeite gewonnen rechten voor vrouwen of LHBT’ers en van het geliefde culturele erfgoed van ‘ons land’: de taal, de feestdagen, de hoge cultuur en al die andere triviale tradities, zoals bier, voetbal of frituur, die cruciaal voor de imagined community van Nederland schijnen te zijn.
Veel van die angsten zijn moeilijk om rationeel te bespreken, want ze wijzen op het vaag gevoel van gemeenschap dat door dagelijks herhaalde rituelen een groot deel van iedereens levens is. Er worden talloze boeken geschreven over hoe eenzaam, gefragmenteerd en individualistisch ons leven in de afgelopen decennia is geworden, vol met gesprekken met ouderen die “hun buurt niet meer herkennen”. Maar het geïdealiseerde beeld van het jaren 50-huisje-boompje-beestje-leven verhult de trieste waarheid: ook dat archetype is maar een teleurstellende vervanger van het authentieke communale leven dat mogelijk zou zijn zonder kapitalisme. De natiestaat is ontstaan in de tijden van industriële revolutie, toen de arbeiders, grotendeels van het platteland verdreven keuterboeren, motivatie nodig hadden om in imperialistische oorlogen te vechten. Daarvoor was er geen duidelijke identificatie met een “land”, maar met een heerser of directe leefomgeving van een stad of dorp. In het proces van nationalisatie van staten zijn ontelbare lokale culturen en tradities geünificeerd – en daarmee dus grotendeels vernietigd. Wat Nederlanders vandaag verdedigen als Nederland is wat ze op school en in de media hebben geleerd om als eigen te zien: een gebureaucratiseerde, platgeslagen versie van een oorspronkelijk veel diverser erfgoed.
Dat betekent niet dat de Nederlandse cultuur die we vandaag hebben waardeloos is – er zijn wel kunstwerken, cultuurteksten en moderne rituelen die schoonheid en betekenis uitstralen. We moeten echter accepteren dat die cultuur al door de hegemonie van het kapitaal gevormd is en dat alleen antikapitalistische strijd voor het behouden van haar positieve elementen kan zorgen. Dat geldt ook voor andere culturen. De migranten die naar Nederland komen uit, bijvoorbeeld, Arabische landen, zien hun eigen cultuur bedreigd door de hegemonische, op winst georiënteerde invloeden van het wereldwijde kapitaal. Door lokale oorlogen en grotere verschillen in tradities of religie zijn ze zich hier vaak meer bewust van dan Nederlanders, en ook sterker aan hun cultuur gehecht. Als communisten moeten we die situatie helder bezien en niet meegaan in de oppervlakkige narratieven waarin andere talen of erfgoederen worden weggezet als synoniem met homofobie of seksisme. Ook de Nederlandse geschiedenis was tot voor kort zeer patriarchaal, en ook nu valt er nog genoeg te winnen, terwijl ook de recent gewonnen rechten nog door lokale conservatieven worden bedreigd. We moeten waakzaam zijn en die rechten verdedigen. Hierbij geldt overigens dat niet alleen patriarchale groeperingen een bedreiging vormen – ook kapitalisten promoten discriminatie en onderdrukking als dit hen uitkomt. De discriminerende aspecten van andere culturen moeten we bestrijden, net zoals die van de Nederlandse cultuur; maar dat culturele praktijken zulke elementen bevatten, betekent niet dat een hele cultuur verdorven is, of dat we nooit discussies daarover kunnen voeren.
Hoewel de bureaucratische landen van de Sovjetunie niet werkelijk communistisch waren, zorgden ze voor veel meer vrije toegang tot hoge kwaliteit cultuur dan kapitalistische landen die dit aan de markt overlaten. Tegenwoordig, in het “late” – of misschien gewoon verder ontwikkelde – kapitalisme zien we nog meer extreme uitspattingen van culturele consumptie. Alles wordt een commodificeerbare lifestyle, niet cultuur, en we zijn gehersenspoeld om alles te zien als beelden, niet als woorden of ideeën; en zelfs de mooiste beelden kunnen onze aandacht slechts enkele seconden vasthouden. Emoties zijn of kitsch en neurotisch, of verhuld onder lagen van ironie. In zo’n culturele omgeving wordt het bijna onmogelijk om een kritische discussie te voeren, om werkelijk iets over de wereld te zeggen.
Het zal misschien lastig zijn om mensen met zulke cultuurkritische argumenten te overtuigen dat immigranten hun gezellige Nederlandse straatfeestjes niet gaan verpesten. Het is ook moeilijk om te zien hoe onze cultuur door kapitalisme is gevormd, en het overtuigend verhaal dat alle grote maatschappelijke problemen veroorzaakt worden door cultuurverschillen achter ons te laten, in een samenleving waar kapitalisten het onderwijs en de media controleren. Maar we moeten wel de waarde van breed geaccepteerde culturele praktijken ter discussie stellen en tegelijkertijd benadrukken hoe socialisme lokale tradities juist kan beschermen. Meerdere culturen kunnen op een verrijkende manier naast elkaar bestaan als de spanningen van internationale conflicten en discriminatie expliciet worden bevochten. Door antikapitalistische strijd kunnen we ontdekken wat voor cultuur en welke waarden echt als onze eigen voelen, en niet gestuurd worden door kapitalisten om de samenleving te verdelen en geweld te rechtvaardigen.
Socialisme in meerdere landen, of waar moeten we beginnen
Het idee van een wereldwijde socialistische revolutie is verdoemd om als een “kip-of-ei”-probleem door de geschiedenis voort te modderen. Ook als een revolutie in één land wonderbaarlijk lukt, zal de nieuwe arbeidersrepubliek toch instorten, vanwege economische isolatie en gewapende aanvallen door de kapitalistische landen. Maar de revolutie moet wel ergens beginnen. Idealiter zouden we in elk land – meer dan dat, in elke stad – een sterke revolutionaire partij hebben die zich al jarenlang met principiële oppositie bezighoudt.
Revolutionaire gebeurtenissen in één deel van de wereld kunnen wel voor andere regio’s inspirerend zijn. In de huidige geglobaliseerde economie ervaren we ook overal crises bijna tegelijk. Ook de coronacrisis bleek onmogelijk om in isolatie op te lossen – de rijkste landen gaan waarschijnlijk nog jarenlang nieuwe virusvarianten moeten bestrijden, omdat de vaccins niet beschikbaar worden gesteld aan armere landen waardoor de virussen blijven muteren. Om globale crises, en het kapitalisme zelf, effectief te bestrijden moet de arbeidersbeweging dus overal sterk zijn – ook in de Westerse landen.
De eis van open grenzen is cruciaal om zo’n internationale beweging te creëren. Zo wordt het duidelijk dat wij, als Westerse communisten, de relatief geprivilegieerde positie van lokale arbeidersklasse begrijpen en het belang van een wereldwijde strijd zien. Het alternatief – dat we de grenzen dicht willen houden tot een zeker moment wanneer de lokale arbeiders “genoeg” levensvoorzieningen hebben (wie bepaalt wat dat is en wanneer het wordt bereikt?) – impliceert dat we ook het belang van onze natie bevorderen tijdens de revolutie. Dat leidt tot nog meer wantrouwen en verdeeldheid op globaal niveau.
Alle scenario’s van de toekomstige wereldwijde revolutie kunnen nu alleen vage “what-if”-verhalen zijn; maar gebaseerd op de geschiedenis kunnen we best zeker zijn dat ook een inspirerende revolutie in één land niet genoeg zou zijn als de beweging in andere landen niet voldoende georganiseerd is. Voorlopig moeten we ons wel voornamelijk met de strijd in de lokale natiestaat bezighouden, ja – maar de internationale oriëntatie van ons (voorstel)programma is noodzakelijk als een voorwaarde voor samenwerking tussen organisaties uit verschillende landen en wereldgebieden. Al in de periode van georganiseerde, principiële oppositiestrijd kunnen we zowel andere Nederlandse, alsook buitenlandse organisaties inspireren. We moeten opkomen tegen de cultuur van concurrentie in het algemeen, zowel die tussen landen als die tussen verschillende etnische groepen binnen één land. Het omarmen van nationalistische tendensen in arbeidersorganisaties vormt een doodlopende weg. Schaarste en armoede worden door kapitalisme gecreëerd om winst te verhogen en mensen arm en gewillig te houden. Kapitalistische propaganda herhalen in de hoop op korte termijn wat stemmen te winnen, zal die alleen maar versterken, waarmee we vooral de radicalere anti-immigrantenpartijen in de kaart spelen. Bijna iedereen roept dat cultuurverschillen het fundamentele probleem zijn, en niet kapitalisme; daarom is de eis van open grenzen zo controversieel, in de zin dat het enorm lastig is om in de huidige samenleving daarvoor te pleiten. Maar een andere weg is er niet.
Het Communistisch Platform verschaft kameraden uit alle hoeken van de socialistische beweging de mogelijkheid van communisme.nu gebruik te maken om discussie te voeren. Tenzij anders vermeld zijn gepubliceerde artikelen en brieven daarom niet per se representatief voor de opvattingen van het Communistisch Platform.
- https://communisme.nu/uncategorized/2020/11/26/open-grenzen-wordt-dat-benauwd/ ↩
- https://communisme.nu/programma/ ↩
- “Pessimism of the intellect, optimism of the will” – een slogan gebruikt door Gramsci, zie bv: Antonini, F. (2019). Pessimism of the intellect, optimism of the Will: Gramsci’s political thought in the last miscellaneous notebooks. Rethinking Marxism, 31(1), 42-57. ↩
- https://sptransparant.wordpress.com/gastarbeid-en-kapitaal/ ↩