In dit artikel gaat Andi Graf in op de recente doorbraak van de communistische partij in Oostenrijk (KPÖ). Na een korte inleiding op de socialistische beweging in het Alpenland zet Graf uiteen welke factoren aan de basis liggen van het succes van onze kameraden, om af te sluiten met de betekenis van deze ontwikkeling voor ons in Nederland.
Een spook waart door het Oostenrijkse Alpenland – en zowel progressieve jongeren als door conservatieve partijen teleurgestelde ouderen lijken het te omarmen, in plaats van het te vrezen.
In de afgelopen jaren heeft de Oostenrijkse Kommunistische Partei Österreichs (KPÖ) sterke politieke successen kunnen boeken en het lijkt alsof de aandacht van heel links Europa op hen is gevestigd. In september 2021 verkoos Graz (de tweede stad van Oostenrijk) na vier jaren van rechts-conservatief bestuur namelijk een communistische (vrouwelijke) burgemeester. De KPÖ overtuigde in Graz 29% van de kiezers. Ook in de verkiezingen van de stad Salzburg in april 2023 maakten de communisten een historische comeback als de tweede grootste politieke kracht met 21,5% van de stemmen. Op provinciaal vlak (Salzburg is een stadstaat, vergelijkbaar met Utrecht) was het 11,7% , wat de KPÖ de vierde grootste partij maakt.
Vooral in tijden waarin linkse politiek struikelt over problemen van organisatie en slagkracht, is euforie en enthousiasme over het succes van de KPÖ begrijpelijk. Maar wat is het recept van hun succes? Wat kunnen wij van de KPÖ leren en waar komt de plotselinge Oostenrijkse interesse in een communistische partij vandaan, terwijl Oostenrijk nota bene het land van de Ibiza-affaire (een door de FPÖ [extreemrechts] veroorzaakt corruptieschandaal dat tot de val van de regering in het jaar 2019 leidde) en veelvoorkomende extreemrechtse sentimenten is?
Om het explosieve politieke succes van de KPÖ te begrijpen, is het belangrijk om te kijken naar de geschiedenis van de KPÖ en de socialistische geschiedenis van Oostenrijk als geheel. In dit artikel zullen wij na een korte geschiedkundige analyse van de Oostenrijkse vakbeweging onze ogen op het heden richten.
Laten wij beginnen bij de Oostenrijkse vakbeweging zelf, met name een korte geschiedenis van de Sozialdemokratische Arbeiterpartei Österreichs (SDAP) die vandaag de dag Sozialdemokratische Partei Österreichs (SPÖ) heet, zodat wij de KPÖ in het licht van een gepaste historische context kunnen analyseren.
De SDAP: parlementair marxisme
De emancipatie van de werkende klasse is in elk land een zware taak die veel geduld en organisatiekracht vergt. Men kan zich daarom voorstellen hoe moeilijk deze taak in een land moet zijn dat vooral gekenmerkt wordt door etnische spanningen en verschillende nationale kwesties. Deze moeilijke omstandigheden heersten in Oostenrijk voor en na de Eerste Wereldoorlog. Tijdens het tijdperk van Oostenrijk-Hongarije probeerde een door Duits-Oostenrijkers gedomineerd koning- en keizerrijk de eenheid te bewaren binnen een bevolking van diverse nationale identiteiten: Tsjechen, Slowaken, Kroaten, Italianen, Oekraïners, Hongaren en Polen.
Otto Bauer (1881 – 1938), een sociaaldemocraat die uiteindelijk de peetvader van het austromarxisme zou worden, probeerde aan het begin van zijn politieke carrière een oplossing voor de etnische kwestie te formuleren. In The Question of Nationalities and Social Democracy (1907) stelde hij een sociaaldemocratische aanpak voor die leunt op een interterritoriale en interetnische beweging die alsnog ruimte laat voor eigen culturele identiteit en juridische autonomie. Zijn politieke werk en betrokkenheid brachten hem naar de top van de SDAP en ontwikkelden hem van gewoon lid tot partijsecretaris.
De tactiek van de SDAP, die tot aan hun verbod in 1933 en ondanks steeds verder afzwakkend parlementair succes als vertegenwoordiger van het socialisme in Oostenrijk gezien kon worden, uitte zich vanwege de zojuist genoemde maatschappelijke complicaties in de vorm van een soort radicaal reformisme. Hun Hainfelder Programm (1888/1889) zet in twee delen hun marxistische visie op basis van de Oostenrijkse context uiteen: in het eerste deel wordt privébezit en de vervreemding van de arbeider van de productiemiddelen als de hoofdoorzaak van ongelijkheid erkend. Militante revolutie was volgens de SDAP echter niet het middel om dat te doen. Liever moet het socialisme op legale wijze via het parlement worden gerealiseerd. Dit zag de SDAP als een noodzakelijke strategie, omdat oorlog en conflict alleen contraproductief zouden zijn in een staat die altijd al last had van etnische en nationalistische spanningen.
Diezelfde etnische spanningen en de Eerste Wereldoorlog, een conflict tussen imperialistische machten, destabiliseerden de SDAP behoorlijk. De Oostenrijkse SDAP steunde uiteindelijk ook de pro-oorlog-lijn van de Duitse SPD omdat zij zich daardoor tegen tsaristisch Rusland wilden positioneren.
Er moet echter bij worden gezegd dat het oorlogsenthousiasme van de SDAP snel verdween: in januari 1918 braken stakingen in heel Oostenrijk uit die vertwijfeld vrede eisden en een einde aan het catastrofale verlies van mensenlevens wereldwijd wilden maken. Het was de werkende klasse die het meeste te lijden had onder de imperialistische oorlog tussen de grootmachten. Voor het begin van de oorlog besloten de afgevaardigden van de Tweede Internationale te Bazel in 1912 om, in het geval van een oorlog, actie te ondernemen tegen de eigen regering. Aangesloten partijen van de Tweede Internationale moesten de instabiele situatie gebruiken om een “revolutie thuis” te ontketenen. Dit ging echter mis toen de Duitse SPD openlijk verklaarde dat Duitsland geen schuld had aan de oorlog en legde de verantwoordelijkheid bij de Britten en de Russen, een houding die de “oorlog tegen de eigen regering” europabreed ging vervangen door een op basis van nationaliteiten gevoerde oorlog. Dit leidde, samen met andere factoren die buiten het onderwerp van dit artikel vallen, tot het uiteenvallen van de Tweede Internationale in 1916.
Na het einde van de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van de eerste arbeiderstaat in Rusland ontwikkelden de austromarxisten geen pro-bolsjewistische houding. Een van de hoofdkenmerken van de Oostenrijkse sociaaldemocratie was immers de neiging om marxistische politiek binnen het bestaande parlement te verwezenlijken en revolutie als optie af te wijzen, aangezien Bauer mogelijke chaos en geweld vreesde. Hij verweet bijvoorbeeld geradicaliseerde soldaten, die private grond bezetten en een “Rote Garde” wilden vormen, “Bolsjewistische romantiek”.
Dit hoefde echter geen ongeremd opportunisme te betekenen: Otto Bauer was geen voorstander van het evolutionaire socialisme van de Duitse politicus Eduard Bernstein en had een voorkeur voor het opbouwen van een totale meerderheid binnen de oppositie, zodat de socialisten de regering compleet konden overnemen. In de Luxemburgiaanse tactiek van de massastaking zag de SDAP ook bepaalde gevaren: te weinig centralisme en overzicht, en te veel ongeregeldheden om te garanderen dat de politieke vooruitgang niet door onverantwoordelijke minderheden wordt bedreigd.
Ondanks de problematische rol van de SDAP in de Eerste Wereldoorlog, waarin zij de SPD-koers van oorlogshitserij en militarisme steunden, kon zij in de provisorische regering na de Eerste Wereldoorlog de leiding nemen in de Eerste Republiek. In die tijd voerde de partij fundamentele hervormingen ten gunste van de werkende klasse door: de achturige werkdag, het recht op vakbondslidmaatschap en zeggenschapsraden binnen bedrijven.
Het parlementarisme van de Oostenrijkse SDAP zou aan het begin van de jaren 20 echter tegenstellingen opwerpen: de interne politieke en sociale divisie in Oostenrijk maakte meer radicale hervormingen onmogelijk, omdat de antisocialistische katholieke agrariërs en de stadsbourgeoisie een te sterk oppositioneel blok vormden. Bauers SDAP geloofde bovendien dat een “dictatuur van het proletariaat” niet het doel was en dat massa-actie haaks stond op het idee dat de sociaaldemocratie eerder een “vernuftige gids” moest zijn. De SDAP onderhield daarom constant contact met buitenparlementaire lichamen (zoals vakbonden en arbeidersmilities). Uiteindelijk bleek echter dat de eisen van de arbeiders niet via het Oostenrijkse parlement (De Nationalrat) verwezenlijkt konden worden. De bourgeoisie kreeg in grote delen van het land – behalve het rode bolwerk Wenen – de controle terug en hielp de Eerste Republiek naar haar graf. Een verandering van tactiek van de SDAP, die ondanks de militante wil van de werkende klasse om het fascisme te trotseren niet de wapens wilde oppakken, had dat wellicht kunnen veranderen of tenminste uitstellen.
Nu de geschiedenis van het Oostenrijks socialisme in de meest basale lijnen is geschetst, is er een duidelijke context om eindelijk de politieke protagonist van dit artikel te introduceren: de KPÖ, die voortkwam uit de ontevredenheid van een groep links-radicalen met de koers van de steeds verburgerlijkende sociaaldemocratie.
De KPÖ
Een geschiedenisboek vol gaten
Hans Hautmann, communistische functionaris en stichter van de Alfred Klahr Gesellschaft (de vereniging voor onderzoek naar de vakbeweging in Oostenrijk sinds 1991), deed in het Oostenrijkse Archief van de Republiek een opmerkelijke vondst in het kader van zijn dissertatieonderzoek aan het eind van de jaren 60: een ongedateerd document dat ooit in de woning van de communist Karl Steinhardt gevonden werd, die op 14 november 1918 door de Oostenrijkse politie werd gearresteerd. Hij werd (zoals later bleek ten onrechte) verdacht van “openbare gewelddadigheid” en “huisvredebreuk”. Het gevonden document bleek volgens politie-notities een “vergaderingsprotocol voor een communistische partij”. Toen hij de woorden “Oprichting van de Communistische Partij” las, wist de destijds jonge student Hautmann zeker dat het hier om het protocol van het oprichtingscongres van de KPÖ moest gaan.
In het protocol van het oprichtingscongres hekelen de oprichters (die destijds hoogstwaarschijnlijk pseudoniemen gebruikten) de revisionistische koers van de sociaaldemocratie. Zij schrijven:
“Wij zijn en waren allemaal sociaaldemocraten, wat betekent dat we allemaal met het oude programma van de sociaaldemocratie één zijn. […] De intellectuele en werkelijke pioniers van de grote en eervolle beweging van de Oostenrijkse arbeidersklasse zijn de links-radicalen. […] Jullie (de sociaaldemocraten; SDAP) doen het werk van de tegenstander, want jullie dwingen ons, om tegen jullie in te gaan en de bourgeoisie te helpen, en jullie vertragen daardoor hetgeen wat ook wij willen, namelijk het socialisme. […] In de nieuwe organisatie moet de autocratie, zoals ze in de oude partij heerst, worden vernietigd.”
De vergadering eindigt met de volgende moties: 1) Verkiezing van een organisatiecomité, en 2) Vertrouwenspersonen voor het perscomité.
Vondsten als deze zijn baanbrekend, omdat de geschiedenis van de KPÖ notoir gebrekkig gedocumenteerd is. De partij besteedde na 1945 namelijk weinig aandacht aan haar eigen geschiedschrijving, waardoor zelfs de weerstand van de KPÖ tegen het naziregime alleen fragmentair gedocumenteerd is. Elke paar jaar waren er niet-succesvolle initiatieven van functionarissen en partijleden om historische publicaties over de KPÖ uit te brengen. Het is aan te nemen dat deze initiatieven vanwege de Problemzonen van de communistische geschiedenis (onderwerpen die in de socialistische geschiedschrijving als controversieel gelden, zoals bijvoorbeeld het Stalin-tijdperk of de Sovjet-interventies in de jaren 50) of te grote drukte door interne partijgeschillen, geen vruchten afwierpen. Onder andere de slachtoffers van het Stalin-regime, de KPÖ-campagne tegen het trotskisme van 1934 tot 1938 en het lot van de Schutzbundler (leden van de Republikanischer Schutzbund, de paramilitaire organisatie van de SDAP) in de Sovjet-Unie waren binnen de KPÖ een ongemakkelijk onderwerp, althans tot de val van het IJzeren Gordijn. In april 1971 werd KPÖ-partijlid Franz West als chefredacteur van de partij ontslagen omdat hij deze onderwerpen in een historisch werk (in opdracht van de KPÖ) bespreekbaar wilde maken.
Pas in 1991 publiceerde de KPÖ een brochure met 150 biografieën van Stalin-slachtoffers als eerste openbare stap om de stalinistische geschiedenis te verwerken. Sindsdien lijkt de Oostenrijkse communistische partij grote stappen genomen hebben in de erkenning van haar stalinistisch, of algemeen antidemocratisch, verleden. In een tekst uit 2013 op de website van KPÖ Stiermarken staat:
“In Sovjet-Rusland versloegen de communisten in een gruwelijke burgeroorlog de vijand van de maatschappelijke vooruitgang. Daarbij raakten de politieke en interne democratie op de achtergrond. […] De triomfen van de clique rondom J. W. Stalin in deze strijd om de industrialisering (tijdens het interbellum) creëerden de grondlagen voor een uitgebreide ontwikkeling van de samenleving, maar zaaien tegelijkertijd de zaden voor tegenstellingen, die op een later moment een intense ontwikkeling van de maatschappij belemmerden. […] Dit werd aangescherpt door de negatieve eigenschappen van Stalin als persoon. […] In de socialistische landen (tijdens de Koude Oorlog) bestreed men echter – ook met geweld – slechts de symptomen zonder tot een analyse van de oorzaken van deze ontwikkeling te komen.”
Hoewel de geschiedschrijving van de KPÖ van de afgelopen decennia gebreken laat zien, zijn er sinds kort positieve ontwikkelingen geweest waardoor wij een beter beeld van de partij kunnen krijgen die in het jaar 2023 het politieke landschap van Oostenrijk versteld doet staan.
1918 – 1959: vallen en opstaan
De KPÖ werd op 3 november 1918 als de KPDÖ (Kommunistische Partei Deutsch-Österreichs) door een groep van 50 revolutionairen opgericht. De impuls voor de oprichting kwam vanuit verschillende hoeken: links-radicale sociaaldemocraten, voormalige oorlogsgevangenen uit de Sovjet-Unie en leden van de Föderation Revolutionärer Sozialisten – Internationale (radencommunisten, anarchisten en syndicalisten) behoorden tot de oprichtingsleden.
In tegenstelling tot andere landen kent de KPÖ geen zeer prominente plek in de geschiedschrijving van haar eigen land. Er zijn echter wat notabele momenten in de ontwikkeling van de partij.
In 1919 won de partij binnen enkele weken 40.000 leden, waarvan een groot gedeelte na de val van de Hongaarse Radenrepubliek weer vertrokken. De val van de kortlevende radenrepubliek in Hongarije heeft bij revolutionairen in de regio hoogstwaarschijnlijk voor veel desillusie gezorgd. Dat was vooral te danken aan de (nog) zwakke positie van de KPÖ binnen bedrijven van de industrie: de partij bestond op dat moment namelijk primair uit Heimkehrern (uit de oorlog teruggekeerden) en werklozen. In de jaren 20 was de KPÖ nauwelijks invloedrijk of relevant. Dit is vooral te wijten aan de voortschrijdende “bolsjewisering” van de partij onder een door reformistische sociaaldemocraten geregeerde republiek.
Na meerdere jaren van irrelevantie en overschaduwing door de semi succesvolle reformistische koers van de SDAP, kwam de KPÖ pas bij het begin van het Derde Rijk weer op de voorgrond, hoewel in de vorm van illegale, clandestiene weerstand tegen Hitler-Duitsland. Duizenden teleurgestelde sociaaldemocraten liepen over naar de KPÖ en pakten de wapens op om het fascistische gevaar in de ban te doen. Het vaak herhaalde gerucht, dat de KPÖ tijdens het Hitler-Stalin-pact haar verzetsactiviteiten zou hebben gestaakt, is door de historicus Helmut Konrad in zijn dissertatie “Widerstand an Donau und Moldau. KPÖ und KSC zur Zeit des Hitler-Stalin-Paktes” (1978) ontkracht. Bovendien is in de archieven van het Documentatiecentrum van het Oostenrijkse Verzet een agitatieblad van de KPÖ terug te vinden met het volgende citaat:
“Wanneer kameraden geloven dat wij niet het doel zouden hebben om het fascisme te omwentelen en het kapitalisme, de wortel van alle nood te vernietigen, maar alleen [sic] de opgave, om de omstandigheden van de arbeiders te verbeteren zonder het kapitalistisch regime zelf aan te tasten, wanneer de beweging te grote vormen aanneemt en we daardoor op de rem moeten trappen omdat anders de macht van Duitsland wordt verzwakt, dat we geen revolutie nodig zouden hebben omdat de overeenkomst Hitler-Stalin het socialisme brengt en soortgelijke antirevolutionaire onzin. Een communist, die zo spreekt, is reeds op het pad van het verraad door Konterrevolution.”
Na de Tweede Wereldoorlog begonnen de Oostenrijkse communisten vooral regionale en lokale successen te behalenvieren. Een belangrijke factor was niet alleen het feit dat Oostenrijk op dat moment nog in de bezettingszone van de Sovjet-Unie viel, maar ook dat de communisten het meeste initiatief toonden in het weer oppakken van de landelijke industriële productie. In zeggenschapsraden van bedrijven in het hele land overtuigde de KPÖ 30 tot 35% van alle arbeiders in de industriële sector. Ongeveer 21,9% van de stemmen waren in sectoren betreffende de handenarbeid. Ondanks dat de SPÖ (vroeger de SDAP) steeds de grootste partij in de bedrijven was, wist de KPÖ veel invloed uit te oefenen en was het een sterke macht in stakingen. De KPÖ was ook de eerste en op dat moment enige partij die zich openlijk uitsprak voor neutraliteit en tegen NAVO-lidmaatschap.
De opgebouwde buitenparlementaire, politieke macht zou de KPÖ in de fameuze Oktoberstreik in het jaar 1950 doen gelden. In 1950 waren de salarissen gereduceerd tot ongeveer de helft van de salarissen in 1937, ondanks dat de productiekracht sindsdien was verdubbeld. 120.000 arbeiders gingen in september en begin oktober 1950 de straat op om hun rechten af te dwingen. De stakingen werden door de Oostenrijkse politie bruut neergeslagen en de vooral door SPÖ’ers bestuurde ÖGB (de federatie van Oostenrijkse vakbonden) hielp het gerucht de wereld in dat de KPÖ een staatsgreep plande. Dit leidde daarna tot massale ontslagen en marginalisatie van KPÖ-leden in de vakbonden en op werkvloeren. Deze zogenoemde Putsch-Legende van de ÖGB bleek later echter onwaar en pas vier decennia later rectificeerde de ÖGB haar uitspraak.
Ondanks de catastrofale uitkomst van de stakingen zelf was er een klein electoraal succes: in 1951 vergaarde de KPÖ met haar kandidaat voor de presidentsverkiezingen Gottlieb Fiala in totaal 5,1% van de stemmen. Dit was het hoogste electorale resultaat van de KPÖ op landelijk niveau tot dan toe.
De jaren 50 bleken uiteindelijk een moeilijk en uitdagend decennium voor de KPÖ. De communisten werden systematisch en structureel op alle vlakken tegengewerkt, in verband met een groeiend anticommunisme. Hun inzet in de antifascistische strijd werd niet alleen gebagatelliseerd, de SPÖ en de ÖVP (de regerende coalitie) gingen bovendien de strafrechtelijke vervolging van nationaalsocialistische misdadigers staken. Deze roekeloosheid van de regerende partijen was al langer gaande: daardoor kon de VdU (de voorganger van de extreemrechtse FPÖ), bestaand uit voormalige nazi’s, bijna 15 procent van de stemmen in de landelijke verkiezingen 1949 verzamelen.
De Sovjet-invasie van Hongarije in 1956 destabiliseerde de KPÖ nog verder, zowel binnen de partij als in de ogen van de publieke opinie. Het ledenaantal daalde dramatisch en zou vanaf dat moment nooit weer een significant herstel meemaken.
De Koude Oorlog
Hoewel het interne sektarisme en de langdurige Stalin-relativering van de KPÖ anders zouden doen vermoeden, wijst grondig historisch onderzoek niet uit dat de KPÖ tijdens de rest van de Koude Oorlog een direct instrument van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie zou zijn geweest. Historici van Oostenrijkse communistische geschiedenis stellen dat het gedrag van de KPÖ wel in overeenkomst was met bepaalde buitenlandse politieke doelen van de USSR, maar dan in een meer volksfrontistisch jasje (gelegenheidscoalities- en samenwerkingen in het kader van een specifiek onderwerp) en verder verwijderd van de officieuze Sovjet-lijn.
De KPÖ verloor in 1957 haar enige zetel in de Oostenrijkse Landtag (vergelijkbaar met de Nederlandse Provinciale Staten) en twee jaar later verdween de partij uit het Oostenrijkse parlement. De Sovjet-invasie van Hongarije vernietigde niet alleen de electorale perspectieven van de KPÖ, maar ook enige kans op interne vernieuwing: de verontrustende geopolitieke gebeurtenissen leidden ertoe dat kritische discussies binnen de partij over het Stalin-verleden in de kiem werden gesmoord.
Vanaf de jaren 60 werd de situatie van de KPÖ steeds minder houdbaar. De groeiende verzorgingsstaat en de relatieve welvaart waren niet bepaald stimulerend voor revolutionaire ideologie. De opkomst van de Grünen (Groene partij) in de jaren 70 zorgde ervoor dat er al een sterke politieke speler op onderwerpen zoals vrede, duurzaamheid en ecologie aanwezig was. De KPÖ had ineens geen politieke ruimte meer om in te nemen.
Na de val van het socialistische wereldwijde Oosten en haar moederschip, de Sovjet-Unie, in het jaar 1991 was de KPÖ in een politieke crisis. Het resultaat van 0,6% van de stemmen bij de Landtagswahlen 1991 was symbolisch voor de toenmalige staat van de partij. Bij het 28e partijcongres van de KPÖ werd het tijd om het beestje bij zijn naam te noemen. Ernest Kaltenegger in zijn openingsrede:
“Zal de KPÖ ooit weer een kracht worden, die zij aan zij staat met de benadeelden en geraakten, als er de taak ligt om te strijden tegen sociale bezuinigingen op kosten van het personeel, de nieuwe woningnood of de economie van de geprivilegieerden?”
De renaissance van de KPÖ
In de jaren 90 omarmde de KPÖ op landelijk vlak meer en meer liberale en revisionistische politiek. De organisatie zweerde het marxisme-leninisme af en bekritiseerde niet langer de Europese Unie, die zij eerder nog verduivelde als een neoliberaal project dat vooral de superrijken diende. Het belangrijkste tegengeluid kwam echter niet van buiten, maar van binnen. De nieuwe revolutie begint nu lokaal: in de stad Graz in het zuidoosten van Oostenrijk.
De KPÖ-afdeling in de provincie Stiermarken verzette zich tegen het groeiende revisionisme in haar landelijke partij en probeerde het marxisme nieuw leven in te blazen, nadat de ideologie zojuist een wereldwijd fiasco achter de rug heeft. Dit gebeurde niet door het formuleren van nieuwe ideologische stellingen of historische analyses, maar door een pragmatische vorm van activisme waar de burgers van Stiermarken klaarblijkelijk op zaten te wachten.
Sinds 1988 had de KPÖ al een zetel in de gemeenteraad van de Stierse hoofdstad Graz, bekleed door Ernest Kaltenegger. Geïnspireerd door de Franse Communistische Partij begon de KPÖ in Graz een huurders-hotline (Mieternotruf) waar huurders direct en kosteloos juridisch advies konden ontvangen tegen malafide huisbazen en speculanten. Dit was een eerste stap van de KPÖ Graz om de woningnood te politiseren. Lokaal werd er door de KPÖ een motie ingediend om ervoor te zorgen dat niemand die sociaal huurt, meer dan een derde van diens salaris aan huur hoefde uit te geven. Na een keer unaniem weggestemd te worden, kwam de KPÖ nog een keer met een door 17.000 burgers getekende petitie terug. Het resultaat was dit keer weer unaniem, echter ten gunste van de KPÖ: de motie werd aangenomen.
Het werk werd electoraal beloond: in 1998 haalde de KPÖ 7,9% van de stemmen in Graz, 5 jaar later in 2003 werd het 20,8%.
In september 2021 kwam de lokale politieke verrassing die voor mediale aardbevingen op landelijk en zelfs continentaal vlak zorgde: de KPÖ in Graz, die op dat moment al sinds jaren als tweede grootste kracht in de gemeenteraad vertegenwoordigd is, wint verrassend de lokale verkiezingen met bijna 30 procent en wordt daarmee de grootste partij in de gemeenteraad van Graz. Dat gebeurde ondanks politieke commentatoren die voorspelden dat de KPÖ “waarschijnlijk niet groter dan de ÖVP zal zijn, en zo wel, dan zullen Grüne en SPÖ niet bereid zijn om met de communisten te regeren”. De politieke realiteit bewees het aan het einde van de dag het tegendeel.
In april 2023 kwam het volgende succes, dit keer bij de Landtagswahlen (verkiezingen op deelstatelijk vlak) in Salzburg: 21,5% van de stemmen in de stad Salzburg zelf gingen naar de KPÖ in de stad, en 11,66% was het resultaat op deelstatelijk vlak. Dit feit verdient vooral aandacht omdat dit de eerste keer sinds 1949 dat de KPÖ in Salzburg de Landtag haalde.
Tenslotte storten wij ons op de laatste vraag: hoe kan een partij, wiens geschiedenis zo gebrekkig is gedocumenteerd en die al sinds de jaren 50 in de politieke obscuriteit vast zat, ineens zulke politieke golven slaan in twee van de grootste Oostenrijkse steden?
Een partij voor het alledaagse leven
“Een nuttige partij voor het alledaagse leven en voor de grote doelen van de vakbeweging” – zo noemde Robert Krotzer, KPÖ-wethouder in Graz (verantwoordelijk voor zorg en sociale dienstverlening), toen aan hem in een Jacobin.com-interview gevraagd werd wat de KPÖ juist in Graz zo succesvol maakte.
Deze zin vat ook goed de strategie van de KPÖ in Stiermarken samen: de communistische partij moet de helper, de vertrouweling en de veilige thuishaven van elke arbeider in de stad zijn. De KPÖ in Graz legt de nadruk op concreet en persoonlijk activisme in plaats van grote ideologische discussies of motieven. Die komen volgens de KPÖ’ers namelijk op een gegeven moment vanzelf, naarmate je de directe hulp, die je de arbeider als partij biedt, politiseert.
Dit blijkt volgens Robert Krotzer uit gesprekken met de kiezer zelf. Op de vraag, wat voor de kiezer in Graz de doorslaggevende onderwerpen waren, antwoordde Krotzer: “Kiezers noemden in gesprekken zelden het onderwerp van mogelijke coalities. Het gesprek gaat meestal eerder om hoe mensen ooit door ons werden geholpen op vrij concrete manieren.”
Onder deze concrete manieren valt bijvoorbeeld kosteloos juridisch advies of hulp bij het sollicitatieproces op de arbeidsmarkt. De meest karakteristieke werkwijze van de KPÖ is echter haar Sozialfonds: dit is een pot die zowel door twee derde van de maandelijkse salarissen van KPÖ-raadsleden wordt gefinancierd als ook door gemeentelijke gelden. Elke Grazer heeft de mogelijkheid om één keer per jaar financiële hulp aan te vragen voor rekeningen en bedragen van maximaal 1500 euro. Het geld wordt direct uitgekeerd door een sociale commissie, die niet gebonden is aan lange besluitvormingsprocessen. In situaties die boven dat bedrag heen gaan ligt de beslissing bij de Stadtsenat zelf.
De KPÖ heeft, sinds het invoeren van haar partijgebonden Sozialfonds en later het installeren van het Sozialfonds als een officieel orgaan van de stad, al 2,5 miljoen euro gespendeerd aan het helpen van burgers in precaire situaties. Sommige critici, waaronder ook op de linkerflank, noemen dit een vorm van inhoudsloze liefdadigheidspolitiek. Deze critici missen echter twee belangrijke punten: ten eerste had de KPÖ over de jaren heen weinig politieke speelruimte die zij kon gebruiken om indruk achter te laten bij de arbeidersklasse, en ten tweede blijkt het idee van directe hulp onder bepaalde economische omstandigheden geen slecht idee. Mensen in Graz begonnen inmiddels om het woord “communisme” te associëren met behulpzaamheid, solidariteit en veiligheid. Ook in Oostenrijk staan politieke partijen in het neoliberale tijdperk vooral bekend als zelfzuchtige en egoïstische organisaties die eerst stemmen willen winnen en dan eventueel beloftes willen waarmaken. De KPÖ laat zien dat het anders kan.
“We dachten dat we de wereld aan mensen moesten uitleggen”, zei Elke Kahr in een interview met Jacobin USA. “Het is zeker belangrijk om wat dat betreft [ideologische] verbindingen te maken: waarom is er zoveel conflict in de wereld? Hoe begint een oorlog? Maar boven alles moet je op de hoogte zijn van hoe anderen leven en werken als je een nuttige partij voor mensen wilt zijn. Je moet een vaardighedenpakket opbouwen waarmee je mensen met hun kleine, alledaagse problemen kunt helpen.”
Maar is dat überhaupt mogelijk als je jezelf tegenwoordig nog een “Communistische Partij” noemt, na een eeuw van stalinisme, bureaucratische regimes en misdaden tegen de menselijkheid? Volgens de KPÖ wel.
Allereerst benadrukt Krotzer dat er zeker problematische aspecten van het communistisch verleden zijn die wij als marxisten moeten bespreken. Maar – en dit is volgens hem het cruciale punt – je hoeft dat niet in opdracht van neoliberale partijen te doen, vooral niet met de lens die dat soort partijen voor de geschiedenis handhaven.
Krotzer: “De anticommunistische retoriek van de ÖVP was nooit een gespreksonderwerp bij onze info-kraampjes. [De pogingen van de ÖVP om de KPÖ te discrediteren vanwege haar ideologie zijn] volgens mij grotendeels aan de algemene bevolking voorbij gegaan, omdat een groot aantal mensen al een zeer concrete associatie met de KPÖ hebben – of zij kennen één van ons, of zij zien ons op straat, of zij weten dat wij de reden voor de huurdershotline zijn. Dit soort dingen vinden mensen veel belangrijker.”
Wat betekent dit voor onze Nederlandse context?
De tactiek van de KPÖ laat mijns inziens een belangrijke factor zien waar wij in Nederland meer aandacht aan kunnen besteden: ideologie is een belangrijk onderdeel van de partij, maar in onze vaak academische obsessie met ideologie vergeten wij soms de menselijke beginselen waarop zo’n ideologie is geformuleerd. In onze vrij interessante gesprekken over hoe wij de werkende klasse nou willen verheffen, vergeten wij om de werkende klasse daadwerkelijk te verheffen. In een samenleving waar de gemiddelde burger geen hulp of steun meer verwacht van grote organisaties, vooral politieke partijen, heeft die burger iemand nodig die direct ingaat op zijn materiële omstandigheden – en die zijn vooral gedefinieerd door schaarste, nood, financiële onzekerheid en een vermindering van de levenskwaliteit. Systematische ondersteuning bij kleine dingen, zoals sollicitaties, huurgeschillen en voorlopig onbetaalbare rekeningen zijn bij de KPÖ voorbeelden voor succesvolle arbeiderspolitiek. Door de “problemen van de kleine mens” zelf op te pakken heeft de KPÖ bij de burger de oorspronkelijke definitie van een communistische partij weer hersteld: zij zijn niet primair een groep afstandelijke ideologen, geen onverbeterlijke Stalin-apostelen, maar een thuis voor de werkende mens waar hij met zijn problemen terecht kan.
Dit moet natuurlijk ook worden beschouwd in de historische en materiële context van de Oostenrijkse geschiedenis: socialisme heeft in Oostenrijk een meer prominente rol gespeeld dan in Nederland. Het Rode Wenen (1919 tot 1934) wordt nog steeds aangehaald als een van de meest succesvolle socialistische projecten in de geschiedenis, ondanks dat hier redelijk revolutie-gezinde reformisten aan de helm stonden. De erfenis van dit soort projecten is ook tegenwoordig nog te zien en te bewonderen: Wenen staat nog steeds bekend om zijn sterk sociaal huurbeleid waaraan binnen de bevolking niet te toornen valt.
Wat in Oostenrijk ook nog een rol speelt is de (op zijn mildst gezegd) onverantwoorde opstelling van rechtse partijen in het land, die veel conservatieve, oudere of praktisch opgeleide kiezers heeft teleurgesteld. De Ibiza-affaire in 2020 liet zien dat de FPÖ een prijskaart heeft waardoor zij bereid was om staatsopdrachten aan Russische oligarchen te verkopen. Op lokaal vlak in Graz heeft de ÖVP-FPÖ-regering weinig van de materiële problemen opgelost, ondanks hard beleid tegen vluchtelingen en migranten die volgens hen de oorzaak van de problemen waren. Tegelijkertijd stonden privatisering en bezuiniging op het beleidsplan. Hier was de situatie perfect voor de KPÖ om eigenlijk conservatieve burgers te overtuigen door middel van sterke, linkse, economische en principiële politiek. Robert Krotzer vertelde dat het niet weinig mensen waren die tegen hem zeiden: “Heel mijn leven heb ik op geen andere partij gestemd dan de ÖVP, maar genoeg is genoeg”.
De linkse politieke gemeenschap in Nederland moet in die zin ook een grote stap durven nemen en inzien dat conservatisme, xenofobie of anti-communisme niet aangeboren zijn, maar door sociale en materiële ervaringen gevormd worden die net zo goed weer kunnen veranderen. In plaats van PVV-kiezers ‘tokkies’ te noemen of slecht geïnformeerde overheidssceptici als ‘wappies’ te bestempelen, moeten wij kijken naar waarom ze teleurgesteld zijn en of concrete arbeiderspolitiek iets voor hen kan betekenen. Hiermee zouden wij ook een groot, historisch gat dichten dat sinds de PvdA van Kok alleen groter is geworden: de vervreemding tussen linkse organisaties en de werkende mens, en de emotionele omkoping van de werkende mens door extreemrechtse charlatans en zakkenvullers.Het electoraal succes van de KPÖ ontstond niet uit programmatische beloftes, maar uit jarenlang geduldig grassroots-werk. Door als partij direct iets te betekenen in het leven van arbeiders, wisten deze kiezers goed waar ze op stemden en wat ze mochten verwachten. Ideologie en visie zijn onontbeerlijk voor een succesvolle socialistische/communistische partij, maar de huidige politieke omstandigheden (gedefinieerd door red scare of pure ideologische onverschilligheid) vragen om nieuwe strategieën die revolutionaire ideologie toegankelijker voor de brede massa’s te maken. Revolutionair gedachtegoed moet zichzelf ook buiten scholingsevenementen en discussies laten zien. Een communistische partij moet de slachtoffers van de mensonterende economie van het kapitalisme weer doen geloven in een andere wereld en een beter leven. Dat kan het beste door een direct aanspreekpunt te worden voor de werkende bevolking. Zo help je niet alleen degenen in nood (korte termijn), maar creëer je ook nieuwe associaties met socialistische ideologie. Links moet weer laten zien dat zij naast praten ook kunnen handelen.
Geciteerde werken
Bachleitner, Christoph Ernst. “Methoden Und Strategien Der Dritten Leitung Des Kommunistischen Widerstandes Im Nationalsozialistischen Österreich.” MA-thesis, Universiteit Wenen, 2019.
Baltner, Adam. „In Graz, Austria, Communists Have Built a Red Fortress.” Jacobin Magazine, 8 augustus 2021.
—. „Meet the Communist Running Austria’s Second Largest City.” Jacobin Magazine, 28 december 2021.
—. „The Communist Party Just Won the Elections in Austria’s Second-Biggest City.” Jacobin Magazine, 27 september 2021.
Beller, Steven. A Concise History of Austria. Cambridge University Press, 2006.
Blum, Mark E., and William Smaldone. “Otto Bauer.” In Austromarxism: The Ideology of Unity, Vol. 2. Brill, 1917.
„Die steirische KPÖ 1945-2018.” KPÖ Steiermark. sd. https://www.kpoe-steiermark.at/die-geschichte-der-kpoe.phtml (geopend april 27, 2023).
Hautmann, Hans. „Der Polizeibericht über die Gründung der KPÖ.” Alfred Klahr Gesellschaft. 1998. https://www.klahrgesellschaft.at/Mitteilungen/Hautmann_3_98.html (geopend april 27, 2023).
Konrad, Helmut. Widerstand an Donau Und Moldau: KPÖ Und KSC Zur Zeit Des Hitler-Stalin-Paktes. Europaverlag, 1978.
Mugrauer, Manfred. „Die Kommunistische Partei Österreichs: Zum Stand der Forschung über die KPÖ.” In Jahrbuch für Historische Kommunismusforschung 2013, 211-234. Berlin: Aufbau Verlag, 2013.Smalldone, William. „Otto Bauer and the Austro-Marxists Wanted a Socialist Revolution in Democracy.” Jacobin Magazine, 17 maart 2023.