Communistische partij // Het communisme
------
Deel vier: De revolutie
Inhoudsopgave
Het kapitalisme kan enkel worden overwonnen door de arbeidersklasse die op internationaal vlak is verenigd en alle onderdrukten in haar beweging samenbrengt . Zonder arbeidersmacht kan er geen communisme bestaan, geen universele menselijke vrijheid, geen productie naar behoefte, geen einde aan uitbuiting.
Alleen door een revolutie die wordt ondersteund door de grote meerderheid kan het communisme worden gevestigd. Vreedzaam als het kan, met dwang als het moet.
Er zijn geen kortere wegen naar het vestigen van arbeidersmacht en, uiteindelijk, communisme. Staatsgrepen of andere overnames van de macht door een minderheid zijn gedoemd te falen, net als deelname aan kapitalistische regeringen niet zal leiden tot communisme.
4.1 Klassen in de revolutie
De arbeidersklasse is de enige klasse met een consequent revolutionair belang. Doordat zij geen controle heeft over de productiemiddelen in de maatschappij heeft zij niets te verliezen behalve haar ketenen. Wanneer de arbeidersklasse op zichzelf is aangewezen bij spontane uitbarstingen van klassenstrijd zit zij vol tegenstellingen. Ze bestaat enkel als onderdanige klasse die weliswaar in staat is om zich hevig te verzetten tegen haar economische uitbuiting, maar niet om de economische relatie en de politieke machtsverhoudingen ter discussie te stellen. Ze wordt, als klasse, pas bewust van haar historische taak wanneer zij een communistisch programma accepteert.
De arbeidersklasse beslaat het overgrote merendeel van de bevolking in Nederland en Europa, maar ook de VS, Japan en andere ontwikkelde kapitalistische machten. De arbeidersklasse bestaat niet enkel uit werkenden, maar ook de werklozen, de pensioengerechtigden, zieken, verzorgers van kinderen, ouderen, studenten die worden getraind voor de arbeidsmarkt, etc.
De traditionele scheiding tussen handenarbeid en hoofdarbeid, blauwe en witte boorden, is steeds minder belangrijk geworden door de maatschappelijke ontwikkeling. De arbeidersklasse bestaat uit eenieder die door afzondering van de productiemiddelen afhankelijk is van het loonfonds voor het onderhouden van haar bestaan. Zij bezitten maar één economisch middel dat zij kunnen – en moeten – verkopen: hun arbeidskracht.
Als de arbeidersklasse zich niet verheft boven haar positie als onderdanige klasse, zal ze zichzelf steeds weer in de weg zitten door tegengestelde krachten die secties van de klasse tegen elkaar opzet.
De kapitalistische klasse – zij die leven van de arbeid van anderen en die de groei van kapitaal verzorgen – zijn maar heel klein in aantal. Maar haar geschiedenis, rijkdom, posities van macht en connecties met het staatsapparaat, maken het tot de heersende klasse. Haar ideeën, gevoed door de productiewijze zelf, zijn de heersende ideeën van de maatschappij.
Er zijn echter diepe tegenstellingen. Niet alleen is het zo dat elke individuele kapitalist met de anderen concurreert op de markt, ook buit financieel kapitaal industrieel kapitaal uit, en grootkapitaal kleiner kapitaal.
Wat betekent dit voor de kleinere kapitalist? Aan de ene kant lijdt de kleinere kapitalist omdat ze een kleiner gewicht heeft op de markt en minder intieme relaties heeft met de staat. Aan de andere kant heeft ze baat bij het feit dat grootkapitaal wereldwijd opereert, en in staat is om de arbeidersklasse passief te houden.
Alle kapitalisten zijn verenigd in de noodzaak om de arbeidersklasse voor eeuwig louter loonslaaf te laten zijn. Naast tegenstellingen zijn er dus ook grote gedeelde belangen. En de tegenstellingen staan uiteindelijk altijd op de tweede plaats.
Dit wordt weerspiegeld op politiek vlak. Kleinere kapitalisten zijn verenigd achter de monopolies en grote financiële bedrijven, ze hebben geen eigen stem. Ideologisch zijn ze erg bekrompen. Kleine kapitalisten proberen invloed uit te oefenen in instituten die gemiddeld genomen alleen maar bezig zijn met de behoeften van het grootkapitaal.
Het is de taak van communisten om de arbeidersklasse los te breken van elke invloed van secties van de kapitalistische klasse. Een strategische revolutionaire alliantie met de kleinere kapitalisten tegen het grootkapitaal is onmogelijk. Individuele leden van de kapitalistische klasse kunnen onze kant kiezen, maar nooit kan een sectie of het geheel van de kapitalistische klasse aan onze kant staan. De arbeidersklasse kan en moet wel profiteren van de tegenstellingen die binnen de kapitalistische klasse bestaan. Sommige kapitalisten kunnen eisen van de arbeidersbeweging steunen, hoewel dit andere kapitalisten ondermijnt. Dit soort tegemoetkomingen kunnen breuken veroorzaken in de gelederen van onze vijand en kunnen secties ervan neutraliseren.
De middenklasse, waaronder de klassieke kleinburgerij – de zelfstandigen, advocaten en andere professionals – en ook het middenmanagement, middenlaag ambtenaren, vakbondsvertegenwoordigers, vloeien over in de kapitalistische elite aan de bovenkant en in de arbeidersklasse aan de onderkant. Onvermijdelijk beweegt het tussen de twee hoofdklassen in de maatschappij. Voor zover zij een zelfstandig politiek programma heeft, is het gebaseerd op een reactionair en utopisch verlangen naar een kleinschalige, op de familie gebaseerde productie op nationale schaal.
Waar het kapitalisme onverbiddelijk de omstandigheden van de productie blijft vernieuwen, worden de privileges van elementen van de middenklasse ondermijnd. Zulke processen kunnen politiek erg explosief zijn en kunnen het proces van proletarisering versnellen. Economische crises veroorzaken hevige opschudding in de middenklasse en zet haar op het politieke toneel.
Arbeiders moeten deze kansen waarnemen, waar mogelijk verbonden sluiten met zulke organisatorische uitdrukkingen van deze opschuddingen, maar alleen waar dit niet tegen haar eigen klassenbelangen in gaat.
De middenklasse kan nooit worden gezien als een natuurlijke of permanente bondgenoot van de arbeidersklasse. Dat gezegd hebbende kan het losweken van deze elementen van kapitaal onze vijand sterk verzwakken, en momentum toevoegen aan de revolutie.
4.2 Grondwet van de arbeidersklasse
Deze sectie beschrijft de organisatie van de staat en het politieke leven. Het is de uitkomst en voortzetting van onze onmiddellijke eisen.
Het mag wellicht tegenstrijdig lijken, maar het doel van deze grondwet is het faciliteren van haar eigen opheffing. De grondwet van de arbeidersstaat is aan het einde van de rit slechts een blaadje papier, een historisch document, wanneer de staat met de klassensamenleving ophoudt te bestaan.
De principes van deze grondwet zijn niet slechts abstracte zaken, noch een utopische droom. Ze komen voort uit een wetenschappelijke analyse van de klassenstrijd.
De basis van de grondwet van de arbeidersklasse is:
- De hoogste politieke macht zetelt in het parlement, welke is gekozen en in het laatste geval te allen tijde afzetbaar is. Salaris van elke vertegenwoordiger is nooit hoger dan het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider.
- Alle partijen die de wetgeving van de nieuwe revolutionaire orde accepteren als bindend zijn vrij in hun doen en laten. We accepteren dat een partij of een coalitie de bestaande revolutionaire regering vreedzaam opvolgt. Minderheden hebben het recht om en moeten de mogelijkheid hebben om een meerderheid te overtuigen.
- Er bestaan geen financiële drempels die verkiezingsdeelname belemmeren. Alle tellingen zijn openbaar.
- Lokale overheidsorganen hebben een grote mate van autonomie.
- Het principe van een open en transparante overheid is gegarandeerd.
- Intrekking van alle internationale verdragen die tegen de belangen van de arbeidersklasse zijn.
- Er bestaat een verbod op censuur. Er is een recht om over alle onderwerpen openlijk te kunnen communiceren.
- Er bestaat geen staand leger en politiemacht meer. In hun plaats komt er een volksmilitie die een uitdrukking geeft aan het recht van eenieder om wapens te dragen. Eenieder ontvangt militaire training.
4.3 De economie van de arbeidersklasse
De arbeidersstaat erft niet enkel de sectoren van de economie die het kapitalisme op haar eigen manier heeft gesocialiseerd, maar ook de sectoren die eigendom zijn van het kleine kapitaal en de kleinburgerij en een middenklasse die verschillende monopolies bezit op kennis en vaardigheden. Onder deze omstandigheden zijn universele nationalisatie, gedwongen collectivisatie en gelijk loon voor iedereen uitgesloten. De geschiedenis leert ons dat dit enkel leidt tot een ramp.
Planning en overheidscontrole op de financiële sector en monopolies komen al voort uit de kapitalistische ontwikkeling zelf. Onteigening moet worden gebruikt als politiek wapen tegen kapitalisten die tegenwerken of zich harder verzetten. Maar de volledige socialisatie van de productie is afhankelijk van en kan alleen verder gaan op basis van het verdwijnen van de monopolies van kennis en vaardigheden van de middenklasse en, daarmee, de arbeidsdeling.
De economie onder de heerschappij van de arbeidersklasse zal daarom tegenstellingen kennen: er is een gesocialiseerd deel en een deel dat zal bestaan uit overgebleven kapitalistische elementen. Het doel is om langzaam maar zeker het gesocialiseerde deel van de economie uit te breiden om zo de marktlogica en de wet van waarde te vervangen voor bewuste planning op basis van menselijke behoefte.
Het communisme zal daarmee de waar weer terug transformeren in een product en arbeid direct sociaal maken. Om dit te faciliteren voorzien we de volgende maatregelen:
- De radicale uitbreiding van democratische besluitvorming in de gesocialiseerde sector van de economie. Managers moeten worden gekozen of geloot en dienen slechts korte termijnen te zitten, waarna iemand anders de plek zou moeten innemen. Alle belangrijke besluiten die zijn gerelateerd aan productie, aannemen of ontslaan, etc., mogen alleen worden genomen door de arbeidersraad.
- Planning moet worden gebaseerd op de grootst mogelijke participatie en discussie van het besluitvormingsproces.
- Productie wordt ingezet om sociaal nuttige doelen te bereiken en wordt gereorganiseerd om zo sociale en internationale ongelijkheden op te heffen.
- In de overgebleven kapitalistische sector zijn alle rechten van arbeiders gegarandeerd.
- De werkweek wordt verkort, en het volwassenenonderwijs wordt uitgebreid om het veranderen van werk te ondersteunen en om de kennis op te doen die nodig is voor het vervullen van leidinggevende en coördinerende posities.
- Langdurige werkloosheid wordt opgeheven. Mits in voldoende en volwaardige tewerkstelling wordt voorzien, is er is een sociale plicht voor iedereen om te werken, met uitzondering voor diegenen die dat niet kunnen.
- Mazen in het belastingsysteem worden gedicht en het erfrecht wordt volledig progressief gemaakt.
- Belastingmaatregelen en andere zaken om coöperatieven aan te moedigen en te ondersteunen.