In dit artikel gaat Gerben Zonderland in op de vragen wat NGO’s zijn, wat voor structurele beperkingen ze kennen en hoe georganiseerd links zich tot hun bestaan moet verhouden. Als voorbeelden bespreekt hij onder andere XR, de dierenbeweging en FNV.
Inleiding
Een van de dingen waar we op links last van hebben is dat relatief weinig mensen bereid lijken om zich in te zetten voor politiek werk. Nederland telt echter zo’n 150.000 verenigingen en een vergelijkbaar aantal stichtingen, en ook na de coronapandemie zegt zo’n 40% van de bevolking minstens jaarlijks aan vrijwilligerswerk te doen (wat wel een enorme daling is van ~50% tussen 2012-2019).[1] Hieruit volgt dat het niet zozeer is dat mensen geen (politiek) vrijwilligerswerk willen doen, maar dat de meeste mensen die vrijwilligerswerk doen, dit doen voor andere organisaties. En helaas zijn dit organisaties die zich grotendeels afzijdig houden van klassenstrijd, of zelfs rechtse politiek promoten.
Mijns inziens is dit een probleem, en een waar we meer aandacht aan moeten besteden, zowel om zelf nieuwe mensen te werven als omdat we vaak ook met dat soort organisaties moeten samenwerken (of concurreren). In het verleden was het enigszins mogelijk dit probleem te negeren, maar naast dat ik denk dat dit een vergissing was, lukte het vooral omdat het grote cohort babyboomers nog niet was gepensioneerd of anderszins afgehaakt, en de generaties daarna (mede vanwege de problemen met ‘oudlinkse’ organisaties) überhaupt (nog) nauwelijks politiek actief zijn geworden, omdat ze of apolitiek vrijwilligerswerk doen, of werken voor NGO’s (terwijl de hoofdmoot geen tijd maakt vanwege carrièredromen plus ouderschap). Aanpalend hebben we er ook mee te maken dat omdat heel veel zorgwerk sinds de vroege twintigste eeuw is gecommercialiseerd of gecommodificeerd, waardoor veel van de mensen die in eerdere generaties binnen een partijbeweging ‘prosociaal’ actief waren, dit nu als werk kunnen (en moeten) doen, en daarmee ook afhankelijk zijn van het bestaan van de burgerlijke maatschappij.
In dit artikel wil ik ingaan op de vragen wat voor soort organisaties NGO’s precies zijn, wat voor beperkingen ze kennen en hoe pro emancipatoir links zich daartoe moet verhouden. Hiertoe zal ik eerst kort ingaan op wat non-gouvernementele organisaties (NGO’s) zijn en wat hun ontstaansgeschiedenis is. Daarna zal ik enkele grote veranderingen bespreken die de afgelopen decennia hebben plaatsgevonden en de structurele beperkingen waarmee veel NGO’s te kampen hebben. Om dat toe te lichten en te laten zien hoe die beperkingen tot uitdrukking kan komen zal ik vervolgens een aantal linkse deelstrijden bespreken. Tot slot zal ik wat vragen stellen en suggesties geven hoe ik denk dat we daar mee om kunnen gaan. Dit zijn overigens vast niet de enige vragen die we kunnen stellen, en ik zal ook vast dingen vergeten te benoemen, dus ik ben iedereen dankbaar voor reacties en aanvullingen.
Wat zijn NGO’s?
Non-gouvernementele organisatie is een ontzettend breed begrip. Hieronder vallen eigenlijk alle organisaties die geen direct onderdeel van een overheid of het bedrijfsleven zijn, plus door bedrijven opgerichte “maatschappelijke” fondsen of goede doelen, omdat men er in liberale samenlevingen graag vanuit gaat dat die ‘apolitiek’ te werk gaan, en zijn losgekoppeld van de plutocraten of bedrijven van wie ze financieel afhankelijk zijn.
In dit artikel zal ik me beperken tot het analyseren van sociaal-culturele en politieke belangenbehartigingsorganisaties en fondsen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan politieke organisaties, vakbonden, religieuze en culturele organisaties, huurdersverenigingen en wooncorporaties, gaarkeukens, omroepverenigingen en milieuorganisaties en ‘goede doelen.’[2]
Vanaf halverwege de 19^e^ eeuw ontstonden er steeds meer van dit soort organisaties met specifieke maatschappelijke doelen die de burgerlijke staat links liet liggen, maar waarvan delen van de werkende klasse en burgerij vonden dat er iets aan moest gebeuren. Vroege nog steeds bestaande voorbeelden hiervan zijn het Rode Kruis, Amnesty International, het Leger des Heils en de Dierenbescherming. In de eerste plaats vaak als verenigingen, maar later steeds vaker als stichtingen.
Een speciaal soort NGO die een steeds grotere rol is gaan spelen is het kapitaalfonds zonder winstoogmerk, ook wel bekend als een ‘charitatieve stichting’. Deze worden vanaf het eind van de 19^e^ eeuw opgericht door leden van de bezittende klasse en bedrijven onder andere om hun geld buiten bereik van de fiscus te stallen, om hun reputaties te zuiveren en om invloed uit te kunnen oefenen op andere NGO’s en op de politiek door onder voorwaarden donaties en beurzen te verstrekken aan politieke en sociaalculturele initiatieven.
Moderne Nederlandse voorbeelden van zulke fondsen (van verschillende omvang) zijn ‘Giro 555’, de gokbedrijven van de Nederlandse staat, de Triodosstichting, de Philipsstichting, de Shellstichting en Stichting de Verre Bergen[3]. Opvallend gegeven is dat veel van deze stichtingen relatief recent zijn opgericht, nadat een neoliberalisende overheid haar sociale taken begon te privatiseren en af te stoten en terwijl er een grote consolidatieslag plaatsvond in grote delen van de private sector.
Hoe gaan NGO’s te werk?
Als we kijken wat NGO’s met een expliciet sociaal-maatschappelijke of politieke doelstelling doen, dan kun je volgens mij zeggen dat ze proberen om individuen of groepen te helpen, natuur of dieren proberen te beschermen, het maatschappelijk debat of beleidsvorming te beïnvloeden, of sociale of culturele taken uit te voeren. Dit doen ze onder andere door mensen bij elkaar te brengen of organiseren rondom specifieke activiteiten (culturele uitingen of bijeenkomsten, optochten, fondsenwerving, sociaal maatschappelijk werk, politiek werk) en daar middelen voor te verzamelen. Daarnaast verzamelen en verspreiden ze informatie, documenteren ze misstanden, maken ze toneelstukken of documentaires, en lobbyen ze bij individuen en organisaties, enzovoorts. Hierbij doen ze deels hetzelfde werk als politieke partijen (zelf ook NGO’s), zeker toen politieke partijen nog buitenparlementaire werkingen hadden. Dit is tegenwoordig echter steeds minder vaak het geval, vermoedelijk deels vanwege de draaideuren tussen deze twee werelden (hoewel we niet moeten vergeten dat er net zo goed draaideuren zijn tussen de politiek en het reguliere bedrijfsleven – het punt is dat beide politiek geïntegreerd zijn, en onderdeel zijn van carrièretrajecten), met als gevolg dat steeds meer parlementaire politici tegenwoordig ‘beroeps’ zijn, en nooit ander werk hebben gedaan dan ‘parlementair’, lobby- en ‘organising’-werk.
NGO’s in brede zin hebben daarmee een belangrijke rol en plek in de samenleving. En hoewel veel NGO’s nog steeds ledenorganisaties zijn, is een groot deel van de bekendere sociaalmaatschappelijk en politiek actieve maatschappelijke NGO’s ingericht als stichting, naast dat veel organisaties vanaf begin jaren 80[4] in rap tempo gingen ‘professionaliseren,’ in de hoop aan slagkracht te winnen en extra geld binnen te kunnen halen. Tegelijk namen bedrijven en charitatieve organisaties een steeds actievere ‘maatschappelijke’ rol, door te helpen bij de financiering van voormalige publieke taken die waren wegbezuinigd of geprivatiseerd. Hierbij hadden zij een sterke voorkeur voor organisaties met private, apolitieke en/of rechtse insteken.
Het is vermoedelijk niet toevallig dat het leven in diezelfde periode flink duurder werd, en dat mensen steeds vaker en langer gingen werken.[5] Ook zal het geen toeval zijn dat er steeds meer universitair en hbo-gediplomeerden waren (die al dan niet politiek bewust/actief waren geworden tijdens hun studie) die nu een baan zochten die paste bij hun sociale bevlogenheid en ‘professionele’ opleidingsniveau.
Deze professionaliseringsslag had meerdere gevolgen. Het leidde onder andere tot depolitisering, omdat de leiding en de betaalde medewerkers zich steeds meer toelegden op het binnenhalen van geld uit fondsen en van bedrijven die meetbare resultaten willen, waarover zo direct meer. En naarmate die (neoliberale) trend verder doorzette werd het steeds belangrijker voor succesvolle NGO’s om hun donateurs niet voor het hoofd te stoten, want steeds meer mensen werkten voor de groeiende organisaties en het was steeds belangrijker voor die mensen om een baan te hebben, vanwege de beginnende uitholling van sociale zekerheid en de kostenstijgingen waar mensen mee te maken hadden.
Die professionaliseringsslag associëren we vooral met stichtingen en nationale organisaties zoals Milieudefensie[6] of Greenpeace.[7] Maar iets vergelijkbaars gebeurde bij kleinere en grotere ledenorganisaties als de Vegetariërsbond, en zelfs bij een politieke partij als de SP. Want hoewel verenigingen met actieve ledenbestanden en veel kleine donateurs vaker kunnen leven met (of zelfs blij worden van) ‘ludieke’ of confronterende acties, raakten leden steeds minder betrokken bij de uitvoering van het organisatiewerk, en werden publieke acties de afgelopen 30 jaar steeds braver, waarbij steeds meer van het werk werd uitgevoerd door ‘professionals.’ Steeds meer van het ‘werk’ verloopt achter de schermen en via ‘beleefde’ en ‘beschaafde’ actievormen zoals petities, lobbyen, referenda, briefschrijfacties en demonstraties/optochten.[8]
Deze professionalisering en dat conservatisme vertaalden zich onder andere in een toenemende focus op ‘single issue’ campagnes en ‘laaghangend fruit’. Strijd tegen ‘single issues’ kan immers makkelijker en sneller worden afgerond, waardoor je makkelijker successen kunt claimen terwijl er ook meer ‘gespecialiseerde’ organisaties naast elkaar kunnen bestaan die elk een eigen specialisatie en niche hebben (met eigen bestuur en medewerkers die dat weer op hun CV kunnen zetten). Bij ‘laaghangend fruit’ moet je denken aan welzijnsorganisaties die de vakliteratuur over dierhouderij volgen op zoek naar innovaties die rendement verhogen terwijl ze (theoretisch) welzijnswinst opleveren. Zo identificeren ze innovaties die de betrokken industrie ziet zitten (maar alleen kan invoeren als iedereen dezelfde investeringen doet) en die ze zelf in hun reclame-uitingen en/of bedelbrieven als ‘winst’ kunnen claimen, terwijl de industrie kan roepen dat ‘zelfregulering werkt’.
Dergelijke reformistische benaderingen zijn veel makkelijk te verkopen als je doelstellingen ‘haalbaar’ zijn en je organisatiefilosofie is dat ‘alle kleine beetjes helpen!’ terwijl je de grotere vragen niet stelt, zoals hoe je ‘activisme’ de industrie helpt groeien. Dit is een zelfversterkende tendens naarmate organisaties groeien en meer betaalde medewerkers hun baantje kunnen verliezen als de inkomsten dalen.
Voorbeelden van dit soort morele uitverkoop en opportunisme zijn helaas legio. Laat ik er twee noemen uit de dierenwelzijnsindustrie. Denk bijvoorbeeld aan een ‘bevlogen expert’ als de bekende zoöloog Temple Grandin, die zichzelf afficheert als zeer begaan met dieren. Ze zette haar empathische vermogens in ‘voor de dieren’ door slachthuizen te ontwerpen waarin dieren makker en minder gestrest naar hun dood en slacht worden geleid. Hierdoor hoeven er zogenaamd minder dierenlichamen worden weggegooid, kunnen zij voor een hogere prijs worden verkocht, en kan de industrie haar (meer winstgevende) massavernietigingsfabrieken aanprijzen als ‘ontworpen door Temple Grandin.’ Of denk aan het verbod op ‘legbatterijen,’ dat met hulp van de ‘dierenwelzijnslobby’ werd doorgevoerd omdat het zogenaamd beter was voor kippenwelzijn. De verschillen zijn echter een complete wassen neus: 1 grote kooi in plaats van tienduizenden kleine waardoor ze iets meer kunnen bewegen maar ook meer conflicten ervaren, per schuur één kleine deur naar een betegeld “buiten,” en 10cm² meer statistische leefruimte per kip; en ze worden nog steeds gefokt om anderhalf a twee jaar te worden gebruikt voordat ze worden gedood.
Naarmate samenwerking tussen “goede doelen” en kapitalisten normaler wordt, de organisatorische doelstellingen verder vernauwen, en vrijwilligersorganisaties meer te maken hebben met concurrentie van deze “professionals”, raken leden en vrijwilligers steeds meer het gevoel kwijt wat zinvol actievoeren is en wat daarbij komt kijken. Dit zien we ook in de politiek terug. Naarmate parlementaire werkingen dominanter en buitenparlementair werk ongebruikelijker werd, blijven politieke en maatschappelijke organisaties steeds vaker steken in reactief actievoeren en demonstreren ter ondersteuning van (parlementair) lobbywerk, als ze überhaupt al organisaties vormen. En ondanks – dankzij – die lage organisatiegraad doet de staat enorm moeilijk als mensen wèl demonstreren, en probeert ze het stakings- en demonstratierecht keer op keer verder in te perken; terwijl dit de staat steeds minder kritiek oplevert vanuit het parlement.
Enkele voorbeelden
Om een en ander te illustreren is het misschien goed om wat concrete gevallen in meer detail te bekijken.
De *-beweging
Dit organisatieverband lijkt in 2023 als experiment te zijn bedacht en opgezet met hulp van de stichting De Goede Zaak (DGZ). Dit gebeurde oorspronkelijk met het oog op de verkiezingen van 2025-26, maar werd versneld uitgerold na de val van het kabinet-Rutte IV. DGZ ziet zichzelf als een ‘netwerkorganisatie’ die andere organisaties bij elkaar wil brengen.
Als eerst iets over de naam. Je moet dit lezen als “de beweging waarin alle deelbewegingen samen komen”, dus van de lhbti±beweging tot milieu en klimaat tot feminisme, antiracisme, klassenstrijd en de dierenbeweging.
Interessant is dat ze aangeven dit initiatief te hebben genomen omdat traditionele politieke partijen nauwelijks nog mensen organiseren, en nauwelijks interesse lijken te hebben in het aangaan van samenwerkingen met vakbonden, maatschappelijke organisaties en bewegingen behalve via achterkamerdeals en lobbywerk.
Het doel van DGZ/De *-beweging was dus om ‘linkse’ en ‘progressieve’ organisaties samen te brengen en een netwerk te smeden om de linkerkant van de Tweede Kamer verder naar links te duwen. Om dit te bewerkstelligen, benaderden ze mid 2023 een groot aantal sociale en maatschappelijke organisaties. Ze presenteerden daartoe een grotendeels uitgewerkt voorstel vol radicaal-liberale eisen ‘met ruimte voor feedback’. Een kleine twee weken later werd de ‘definitieve’ versie gemaild, die een stuk minder concreet was qua eisen, waarbij De *-Beweging voor de definitieve tekst verwees naar [hun] [website] (die nooit lijkt te zijn afgemaakt, en die de naam van het initiatief verkeerd schrijft).
Los van de bezwaren met de onderliggende staartpolitieke tactieken en het gênante amateurisme valt vooral op dat dit voorstel dood lijkt te zijn geboren. Hoe ze daar intern echt op terugkijken en hoe ze dat naar zichzelf verklaren weet ik natuurlijk niet. [Het jaarverslag 2023 is voorspelbaar ‘hoopvol’], dus de vraag is vooral wat ze in de toekomst gaan doen.
Ik gok dat dit zo is gelopen omdat het plan de campagne te vaag / incoherent was, en de door hen verzonnen eisen al te ver gingen voor de NGO-coalitie die ze hoopten te smeden. De eisen die nu op hun site staan, zijn namelijk bijna allemaal procedureel van aard, zoals ‘het ondersteunen van coalitiepartners en bondgenoten’ en ‘het voeren van een gedeelde lobby’ gericht op de ‘partijen aan de linkerkant van het spectrum.’[9]
Drie zaken die een rol te spelen bij het nader duiden van dat falen lijken me dat politiek activisme en lobby meestal niet past binnen de missies van de (hoofdzakelijk) stichtingen die ze hebben proberen te betrekken en dat ze onvoldoende serieus hebben nagedacht over hoe ze hun beoogde partnerorganisaties daarin mee kunnen nemen. Als laatste geldt dat de meeste organisaties het al druk genoeg hebben met hun ‘eigen’ onderwerp, en zich daarnaast ook zullen moeten afvragen wat het op de langere termijn oplevert als je je publiekelijk richt op de ‘partijen aan de linkerkant van het spectrum’ in een land waarin circa 80% van de stemmen gaat naar partijen met een rechtse signatuur.
Extinction Rebellion (XR)
XR is als organisatie grotendeels ontstaan omdat de bestaande milieu- en klimaat-NGOs tegenwoordig nog nauwelijks massa’s (en zeker geen tieners) weten te – of willen – organiseren, en vooral slacktivisme aanmoedigen terwijl ze lobbywerk doen. Hierbij is XR mogelijk enigszins geholpen door ‘groene’ (filantro)kapitalisten die op zoek waren naar een sociale beweging die hen kon helpen om de vraag naar zonnepanelen, windmolens, accutechnologie, enz., te vergroten.[10]
In maart 2023 verscheen er in de Volkskrant een interview met een scheidende XR ‘leider’[11] waarin de interne organisatie van XR werd toegelicht. Hoewel veel leden van de organisatie boos waren over dit interview, trokken ze de inhoud niet echt in twijfel. Het verhaal beschreef onder andere hoe de organisatie bewust niet werkt met open verkiezingen voor de leiderschapsrollen en mensen worden aangewezen op basis van informele lobby’s zonder verkiezingen. Dit is in bepaald opzicht natuurlijk ook wel logisch – het is immers überhaupt geen ledenorganisatie. Maar de vraag is wel waarom je een serieuze organisatie zo zou organiseren, terwijl alle besluiten daarover zijn genomen door anderen, en de verantwoordelijkheden zo raar zijn opgedeeld en uitgesmeerd over meerdere ondoorzichtige ‘cirkels’.
Zoals we uit het artikel leren, hanteert de organisatie korte termijnen voor de belangrijke organisatorische functies. Dit lijkt deels om individuen en de organisatie te beschermen tegen burnoutproblemen. De keerzijde is echter dat dit bijdraagt aan het ondemocratische gehalte, omdat mensen in feite pas tijd hebben om te reflecteren op de organisatiestructuur en de tekortkomingen daarvan als ze alweer klaar zijn. Hierbij speelt mee dat XR al eerder een kleine groep betrokkenen had gevraagd om de strategie voor de komende paar jaar uit te werken, en dat iedereen nu verwacht wordt zich te storten op de ‘uitvoering’.
Los van de manier waarop algehele werkwijze nepotisme in de hand werkt, selecteer je met deze organisatievorm zeker voor de leiderschapsrollen nog meer dan anders op studenten, werklozen en mensen die niet hoeven te werken (of mensen met NGO-baantjes die om die reden veel tijd kunnen steken in ‘sociale veranderingsprojecten’). De afhankelijkheid van mensen met ‘vrije’ tijd is op links natuurlijk in brede zin lastig te vermijden, omdat werkenden zeker tegenwoordig maar weinig tijd lijken te hebben voor vrijwilligerswerk terwijl studenten makkelijk kunnen radicaliseren omdat deze maatschappelijke rol relatief veel ongebondenheid en de ongedwongenheid toestaat – ook nu studenten worden gedwongen te werken om hun studies te financieren, omdat de studenten die hun levensonderhoud echt zelf financieren een kleine minderheid zijn en de meesten ‘gewoon’ lenen.[12]
Een van de gevolgen van XR haar werkwijze is dat ze deelnemers in een aantal opzichten behandelen als figuranten, en dat ze het merendeel van de deelnemers niet blijvend aan zich weet te binden. XR lijkt hier echter vrij weinig boodschap aan te hebben, wat er enerzijds aan bijdraagt dat de organisatie lastig groeit, anderzijds dat de wel betrokkenen zich gaan zien als een elite die ‘het’ moet doen, terwijl ze zich vertellen dat het niet erg is omdat ze de tegeltjeswijsheid accepteren dat verzet door ‘3,5% van de bevolking’[13] genoeg zou zijn voor maatschappelijke verandering, waarbij ze nooit vragen hoe betekenisvol de ‘verandering’ was die dient als bewijs voor die claim. Tot slot werkt dit in de hand de organisatie zich blindstaart op actievormen die 95% van de bevolking niets zeggen en waar ze niks mee kunnen, zoals bezettingen en blokkades onder werktijd.
Dierenorganisaties versus de vegan beweging
Dan zou ik nu graag iets zeggen over de ‘dierenbeweging’ in brede zin, en hoe verschillende vleugels hiervan zich tot elkaar verhouden Ik baseer me hierbij in eerste plaats op de Amerikaanse situatie, omdat daar beter onderzoek naar is gedaan, maar ook omdat de meeste van de ‘goede doelen’ ook in Europa geld ophalen, en organisatievormen regelmatig overwaaien.[14]
Zoals ik al aangaf, heeft ook de dierenbeweging en de beweging voor veganisme en een eind aan diergebruik te maken gekregen met een professionalisatie-tendens, waarbij er de afgelopen decennia extreem veel op ‘welzijnsverbetering’ gerichte reformistische goede doelen bij zijn gekomen. De strijd voor verbetering van de leefomstandigheden van dieren is (meestal) in de meeste westerse landen ontstaan uit het verzet tegen dierproeven en de omstandigheden in de slachthuisindustrie.[15] Ook ontstonden er in een groot aantal landen ledenorganisaties die vegetarisme en later veganisme en een einde aan diergebruik promootten. Zo bestaat de Nederlandse Vegetariërsbond sinds 1894, terwijl de Vereniging voor Veganisme in 1979 is opgericht. Die organisaties ontstonden naast de opkomende actiegroepen die waren gericht op ‘dierenbevrijding’ of het stoppen maken van specifieke vormen van uitbuiting, door meer of minder riskante vormen van sabotage en vernieling, maar ook bommen leggen en bedreiging/ontvoering van wetenschappers. Daarnaast zijn er honderden organisaties die zich richten op het bestrijden van geweld tegen specifieke diersoorten, vaak een enkele, soms ‘clusters’, zoals “[viervoeters],” de “vogelbescherming” (die overigens niets doet met gedomesticeerde vogels en die extensieve veehouderij promoot, want …) of Sea Shepherd (een afsplitsing van GreenPeace die zich verzette tegen het vangen van walvissen en tonijn maar geen mening heeft over alle andere zeedieren, en waarvan de oprichter zegt dat veehouderij prima is “want daar sterven geen beschermde dieren van uit”[16]).
Vanaf de jaren 80, maar vooral de jaren 90 begon het ‘veld’ echter te veranderen, omdat ook organisaties zoals PETA die tot dan toe een grassroots model hadden met lokale afdelingen die lokaal organiseerden, vanaf dan overstappen op ‘grote’ campagnes, die vaak zijn gericht tegen zaken die in het buitenland gebeuren. Denk onder andere aan walvis- en dolfijnenjacht, ‘honden[17] eten,’ stierenvechten, enz.) om makkelijk donaties binnen te harken. Sindsdien combineert PETA met online activisme, seksistische (reclamebord-)campagnes,[18] een asielsysteem waarin PETA jaarlijks miljoenen huisdieren doodt met zo min mogelijk afdelingsgebaseerd- of straatactivisme of het anderszins faciliteren van de overstap naar veganisme. Dankzij die mix is PETA nu een organisatie die een dikke 70 miljoen dollar per jaar binnenhaalt, waarvan meerdere miljoenen per jaar uit schuldpapieren, dividenden en royalty’s.[19]
Naast PETA, en mede dankzij het succes van hun model, ontstonden er vanaf de jaren 90 vele andere dierenorganisaties die allemaal een eigen niche probeerden te creëren. Een interessante die ik in dit kader wil bespreken is ‘Vegan Outreach’. Deze organisatie profileerde zich overduidelijk als ‘Outreachorganisatie.’ Maar als je kijkt hoe ze zich hebben ontwikkeld, zie je dat ze – net als de meeste NGO’s die zichzelf op de markt willen zetten – na eerst een aantal jaar te doen aan enigszins ‘radicaal’ activisme overstapten op “radicaal pragmatisch” activisme. Het bekendste voorbeeld hiervan is wegwerp-flyeren bij universiteiten en hogescholen. Tegelijk uitten ze veel en vaak kritiek op alle organisaties die ze zagen als concurrenten, terwijl de boodschap die ze zelf verspreidden steeds verder afzwakken. En terwijl ze voordat ze de Amerikaanse tegenhanger van ANBI-status verkregen nog redelijk actief bijdroegen aan bewegingsbrede discussies over strategie en tactiek (wat ze vooral deden door radicalere organisaties te bekritiseren als sektarisch en ‘onrealistisch’), zijn ze daar sindsdien compleet mee gestopt, en zwijgen ze het bestaan van de ‘concullega-organisaties’ met vergelijkbare missie noest dood.
In Nederland hebben we natuurlijk ook veel ‘dierenorganisaties,’ waarvan het WNF wereldwijd een enorme speler is,[20] terwijl de Dierenbescherming en Wakker Dier in feite aan aflaatverkoop doen door ‘consumenten’ aan te praten dat ze per maaltijd kunnen kiezen hoeveel lijden je acceptabel vindt, enzovoorts.
Deze ontwikkelingen samen hebben het voor pro-veganistische organisaties een stuk lastiger gemaakt, omdat mensen nu verdrinken in de (in veel opzichten tegenstrijdige) informatie over de belangen van dieren, en die afleiden van het simpele punt dat diergebruik verkeerd is omdat dieren er last van hebben. In plaats daarvan promoten ze het idee dat diergebruik acceptabel is onder bepaalde omstandigheden, of dat alleen het gebruik en doden van sommige diersoorten verkeerd is (zoals dieren die al bijna zijn uitgeroeid), maar dat ‘normaal’, ‘gereguleerd’ diergebruik prima is.
Afschaffing van het gevangeniswezen
Dan wil ik kort iets zeggen over de sociale functie en explosieve groei van het New Yorkse gevangeniswezen, n.a.v. Jarrod Shanahans Captives.[21] Ik vond dit boek interessant omdat de strijd daartegen natuurlijk een belangrijke Amerikaanse[22] linkse deelstrijd is geweest, gezien hoe vaak en gemakkelijk de staat bewegingen kapot weet te maken door gedrag te illegaliseren en repressie te gebruiken als ‘oplossing’ voor sociale problemen. En het moge duidelijk zijn dat dit een deelstrijd is die links zo goed als compleet heeft verloren, wat het extra leerzaam maakt.
De gebeurtenissen die dit boek beschrijft, vonden zoals gezegd plaats in reactie op een destijds in opkomst zijnde beweging tegen straf en voor programma’s gericht op recidive-vermindering, misdaadpreventie en het verbeteren van de leefomstandigheden en werkgelegenheid.
Als je kijkt hoe links die strijd heeft verloren, zie je een aantal opvallende patronen die je ook terugziet in de strijd tegen diergebruik. In reactie op de kritiek vanuit radicale organisaties en sociale bewegingen tegen het bestaan van het gevangeniswezen, beloofden centrumlinks politici om dit probleem op te pakken door het ‘van binnenuit’ op te lossen, door sociale reïntegratieexperts in te huren die hun werk zouden gaan doen naast de cipiers.
Als gevolg van die belofte werd het vraagstuk sterk ‘gedepolitiseerd,’ net zoals gebeurde na de invoering van dierenwelzijnswetgeving, omdat de beweging zich totaal niet had voorbereid op de vraag ‘hoe verder als dat gebeurt.’ Vervolgens lees je hoe erg die ‘progressieve’ politici zich hadden verkeken op het verzet vanuit de hoek van politie- en cipiersvakbonden en gelieerde (lobby)organisaties, waarbij de cipiers snel van de politiebonden leren hoe ze hun belangen kunnen verdedigen en hoe de op rehabilitatie en herstel gebaseerde politieke initiatieven politiek en organisatorisch te neutraliseren.
Dit laatste achtten de cipiers nodig omdat ze bang waren dat sociale werkers en reïntegratie-experts hun autonomie zouden ondermijnen, net als hun controle over de levens en het reilen en zeilen van gevangenen.
Hoewel het handelen van de cipiers- en politieorganisaties van essentieel belang was bij het slopen van die centrumlinkse pogingen het gevangeniswezen te “humaniseren” (quod non), is het belangrijk je te realiseren dat een groot deel van het probleem was dat geen enkel deel van links een adequaat wetenschappelijk of organisatorisch ‘antwoord’ had op de (nieuwe) opkomst van bezuinigingspolitiek en het met rasse schreden dalen van de binnenstedelijke werkgelegenheid, noch op het feit dat delen van de staat drugshandelaren hielpen harddrugs in de binnensteden te introduceren,[23] noch op het feit dat de beter betaalde arbeiders massaal verhuisden uit de stad naar op overheidssubsidie drijvende suburbs.[24]
Hierdoor groeide het relatieve aantal mensen in de steden dat te maken had met verslavingsproblemen, baanloosheid, perspectiefloosheid en/of (oorlogs)trauma’s, terwijl de belastinginkomsten sterk daalden. Ook groeide de vraag naar drugs sterk, en daarmee ook het aantal berovingen, inbraken en dergelijke.
Vanwege de door dit alles veroorzaakte financiële problemen van steden en gemeentes kon het grootkapitaal vanaf begin jaren 70 massaal bezuinigingspolitiek afdwingen die de sociale problemen verder zouden verergeren, terwijl ‘sociale’ oplossingen voor deze problemen om dezelfde reden onbespreekbaar bleven.
Als gevolg ontstond er een grote wens aan veiligheid die door rechtse politici werd vormgegeven door keihard op te treden tegen drdrugsgebruik en kleinschalige diefstal, met enorme groei van de politie, de aanwezigheid van politiegeweld en het gevangeniswezens tot gevolg.[25]
Interessant in dit alles is ook de rol van rechtse en kerkelijke NGO’s in het verdedigen van dit beleid, omdat die zo hun eigen bestaan rechtvaardigden (omdat zij hun donaties en fondsengelden ontvingen op basis van hun beloftes gevangenen te ‘helpen’). Ook hier zie je ook heel duidelijk wat Corey Wrenn benoemt in het boek dat ik eerder aanhaalde, namelijk dat de neoliberale staat heel graag gebruik maakt van NGO’s om welzijnswerk uit te besteden aan de samenleving op een manier die broddelwerk en overwerktheid in de hand werkt, omdat inwoners op de problemen die ze om zich heen zien reageren door vrijwilligerswerk te gaan doen, via organisaties die hen slecht of niet trainen en uiteraard ook niet betalen, waarna die vrijwilligers tegen de problemen aanlopen die worden veroorzaakt door incompetentie en competitie tussen (delen van) uitvoerende instanties zoals cipiers en sociaal werkers; wat allemaal verder bijdraagt aan de depolitisering van sociale strijd, het dragen van water naar de zee door vrijwilligers, en het steeds weer maken van dezelfde fouten door steeds een nieuwe lading vrijwilligers (die soms verworden tot activisten vanwege die problemen, maar vaker gewoon stoppen of hun ogen sluiten voor de problemen ‘waar ze niks aan kunnen doen’).
De Vakbond
Tot slot wil ik kort iets zeggen over vakbondswerk, met voorbeelden gerelateerd aan the functioneren van de FNV. Ik wil dit hier kort behandelen omdat ik denk dat er zeker een eigen artikel moet worden gewijd aan de vakbond waarvan ik denk dat anderen dat beter kunnen dan ik. Maar ik wil het wel benoemen omdat er veel overlap is met de problemen elders, en ik denk dat we goed voor ogen moeten houden.
Als je nagaat hoe vakbonden georganiseerd zijn, is er vaak sprake van een arbeidsdeling tussen leden die als ‘vrijwilliger’ iets doen en de leden van de ‘werkorganisatie’. Hier in Nederland bestaat de werkorganisatie uit betaalde medewerkers met vaste aanstellingen en grote invloed op wat de bond doet en hoe (goed) bepaalde taken worden uitgevoerd. De leden hebben een controlerende en beleidsmakende taak, via een aantal democratisch georganiseerde gremia. Het hoogste gremium is het ‘ledenparlement’, waarin afvaardigingen uit alle sectoren zitten, wiens politieke belangen dus deels van elkaar kunnen verschillen (en zelfs tegengesteld kunnen zijn), en wiens politiek varieert van meer gericht op zelfemancipatie en conservatievere, meer op ‘belangenbehartiging’ gefocuste leden, die het politieke werk graag zoveel mogelijk laten aan ‘professionals’, of die zich makkelijk laten koeioneren.
In de vakbonden had de eerdergenoemde professionaliseringsslag deels al eerder plaatsgevonden. Maar zeker vanaf het Akkoord van Wassenaar kreeg de werkorganisatie de overhand over de leden, met als bijkomend gevolg dat ook ‘gele’ (van de bazen afhankelijke) nepvakbonden[26] een veel grotere rol zouden krijgen. Dit omdat FNV bestuurders zich op hun beurt makkelijk laten koeioneren door de presentatie van ‘voldongen feiten’, nadat zij de eigen leden monddood hebben gemaakt door te besluiten dat ‘het poldermodel regeert.’[27]
Een recent voorbeeld dat de macht van de werkorganisatie illustreert, betreft de wijze waarop het bestuur onderhandelde over en akkoord ging met de uitholling van de pensioenregelingen, terwijl zij de voorzitter van de ‘sector’ Senioren royeerde toen die daar kritiek op uitte. Dit gebeurde nadat de bond meer dan 10 jaar lang compleet faalde om het bezuinigingsbeleid en de onzinnige pensioenreserve-eisen die de regering en parlement afdwongen na de financiële crisis van 2008-10. Hierdoor was de huidige uitkomst grotendeels onontkoombaar ruim voordat het bestuur ermee instemde, omdat de bond er totaal niet in slaagde (of zelfs maar serieus probeerde) om het besef hierover te vergroten en organisatiebreed verzet te organiseren tegen deze nieuwe poging tot expropriatie. (Uiteraard zitten er ook andere nadelen aan de afhankelijkheid van aandelenmarkten door arbeiders voor hun pensioenen, maar dat is een ander probleem.)
Dit hangt samen met een breder probleem binnen de bond, namelijk dat de bestuurslaag (en als gevolg de leden) zeer sterk gelooft in het poldermodel, en de leiding zich te veel en te lang blind staart op de vraag of dingen niet achter de schermen kunnen worden geregeld, via de inspraak die de bond meent te hebben via haar afvaardiging in kapitalistische overlegorganen als de SER. Als gevolg faalt of vergeet zij haar leden te organiseren of zelfs mobiliseren tot het te laat is, naast dat ze haar oren te veel laat hangen naar de adviezen van medewerkers en ‘experts’ die aan die onzinoverleggen deelnemen.
Ook is de bond betrokken bij het controleren van de pensioenfondsen, en heeft het eigen vastgoed, waarbij me opvalt dat de vastgoedorganisatie van FNV zich (daargelaten of dit financieel voordeel oplevert) bewust vervlecht met kapitaalfondsen.[28]
De problemen met de interne democratie terzijde werkt het organisatiemodel waarbij onderhandelingen worden geleid door professionele bestuurders en onderhandelaars, laksheid en gezapigheid vanuit die professionals op meerdere manieren in de hand. In fundamentele zin omdat er voor bestuurders geen brood in zit om goede resultaten te behalen, laat staan om zichzelf overbodig te maken door in te zetten op zelforganisatie en zelfemancipatie. Bijkomend probleem is dat professionals vaak nogal conflictmijdend zijn ten aanzien van ‘gelijken,’[29] naast dat ze dus geen persoonlijk belang hebben bij onderhandelingsresultaten omdat hun ‘salaris’ niet is gekoppeld aan het gemiddelde inkomen in de sector, waar ze vaak niet uit voortkomen, of lang actief blijven.
Het werken met vaste aanstellingen zorgt er dus ook in vakbonden voor dat de bezoldigden het contact verliezen met de praktijk en de specifieke sector waarvoor ze (tijdelijk) werken. Bijkomend probleem is dat een vakbond als FNV intern natuurlijk heel anders functioneert dan andere werkvloeren en dienstverlenende organisaties zonder winstoogmerk. En hoewel het begrijpelijk is dat een bond haar medewerkers hogere lonen en betere werkomstandigheden wil bieden dan ze zouden krijgen voor het doen van vergelijkbaar werk in de private sector, vormt dit tegelijk een stevige kostenpost en reden voor institutioneel conservatisme omdat dit in het kapitalisme verwordt tot sinecure. Tegelijk valt op dat de werkorganisatie zeer weinig doet om de macht van haar leden te vergroten en verstevigen, bijvoorbeeld door hen relevante vaardigheden te leren, en door in te zetten op vergroting van de actiebereidheid en klassenbewustzijn over de hele linie op manieren die werken.[30]
Samenvattend
In alle bovengenoemde gevallen wordt heftig ingespeeld op het gebrek aan tijd dat mensen hebben voor activisme; door te benadrukken dat ze dit ook beter aan professionals (en/of de jeugd) kunnen overlaten, maar zelf vooral kunnen helpen door te doneren. Dit is deels een logische ontwikkeling gezien de steeds hogere werkdruk en arbeidsparticipatie, maar het maakt mensen ook passiever, minder sociaal, en geïsoleerder; ontwikkelingen die geen van allen goed zijn voor de betrokkenheid en arbeidersbeweging. Dit geldt nog los van het feit dat professionalisering en bureaucratisering vaak veel minder efficiënt zijn omdat salarissen natuurlijk veel meer kosten opleveren dan gemaakte uitgaven door vrijwilligers, en deze trend zichzelf meestal versterkt, mede omdat dit het werken met personeel het makkelijker maakt om geld binnen te halen van fondsen en overheden, maar ook makkelijker is omdat ze gewoon vaste uren beschikbaar zijn.
Conclusies – hoe kunnen we onze eigen politiek versterken?
Als we kijken hoe linkse activisten zich verhouden tot NGO’s, dan varieert dat sterk. In brede zin kunnen we stellen dat we ze soms zelf oprichten (al dan niet als frontje). Vaker laten we ze rechts liggen (waardoor we ze aan rechts en/of aan individuen laten). Regelmatig worden linksen ‘tactisch’ actief binnen een organisatie met het idee het beleid te kunnen veranderen (of in het meest extreme geval de organisatie te ‘kapen’). Dit gebeurt (en mislukt) vaak individueel, soms gecoördineerd, en gebeurt meestal binnen stichtingen of organisaties met een laag democratisch gehalte (zoals ‘studentenvakbonden’).
De vraag die nu voorligt is hoe we effectiever om kunnen gaan met NGO’s, en hoe we (in de eerste plaats) hun dominantie kunnen doorbreken. Want hoewel we niet verplicht zijn die te slopen voordat we ons eigen initiatieven kunnen opzetten, hebben we er wel mee te maken. De grotendeels ongeorganiseerde en ongecoördineerde insteek waarvan momenteel sprake is, die meestal gepaard gaat met verhulling van eigen politiek, is iets waar links sterk toe is geneigd, en draagt er sterk aan bij dat apolitieke organisaties en insteken dat ook blijven. Het probleem is ook breder dan dat individuele linkse kameraden zich verliezen in hun werk. Hele organisaties doen hetzelfde, ook al is het grootkapitaal hier minder gecoördineerd bezig met maatschappelijke interventies en het neutraliseren van sociale bewegingen dan in de VS het geval is. Zo zien we regelmatig dat zelfs als samenwerkingsverbanden zijn opgezet door politieke organisaties en door hen worden geleid, zij vaak neigen naar sektarisme of wantrouwen, en daarom proberen te voorkomen dat er (‘te’) politieke eisen worden ingebracht.
De bredere vraag die achter of onder deze discussie over NGO’s zit is natuurlijk hoe we de vrijwilligers participatiegraad kunnen verhogen en mensen kunnen betrekken bij (klassenonafhankelijke) linkse politiek. Hierbij moeten we uiteraard taken niet zo ver opknippen dat linkse politiek het equivalent van stukwerk wordt, waarbij het streven vooral is om gezellig met groepen mensen samen te gaan schilderen in bejaardentehuizen en slechts secundair om iets gedaan te krijgen. Maar tegelijk hebben we er vast weu baat bij om te experimenteren met verschillende werkvormen om mensen mee te betrekken. Tegelijk zullen we ook het nodige moeten doen om te zorgen dat mensen niet langer accepteren dat ze alleen de uitvoering doen, maar het beleid door professionals wordt vastgesteld.
Bureaucratisering en samenwerkingsverbanden, bewegingsopbouw
Onderdeel van het benodigde voorwerk is volgens mij bedenken hoe we het methodologische single issue-denken tegengaan, en hoe we strijden willen ‘ontkokeren’ cq verbreden/verbinden, in een publieke sfeer waarin vele organisaties dat zullen verdedigen omdat ze daar hun bestaansrecht aan ontlenen.
Het moeten omzeilen van bestaande apolitieke en antidemocratische organisaties en samenwerkingsverbanden is vaak lastig, nog los van dat het zonde is van de energie. Tegelijk geldt dat we, zelfs als dit in de eerste plaats lukt, vaak op later moment te maken krijgen met ‘concurrentie’ uit NGO-hoek als een strijd aan zichtbaarheid wint. Immers wordt het daarmee interessanter voor links-liberalen en sociaaldemocraten om een deel van de subsidietaart te claimen of om bestaande organisaties te kapen vanuit de wens deze te ‘professionaliseren’.
Om hier effectiever mee om te gaan zullen we moeten nadenken over de randvoorwaarden waaronder of de inzet waarmee we bereid zijn tot samenwerking met organisaties met een ledenwerking en actief leden- of vrijwilligersbestand, en informatie inwinnen over/bij frontjes en antidemocratische clubs om helder te krijgen wat hun plannen zijn en of het mogelijk is om natuurlijk leiderschap te verkrijgen, of te proberen om de organisatie te bewegen richting sociaaldemocratisch radicalisme. Zo’n benadering lijkt me zeker in de huidige context onontkoombaar, nu daadwerkelijk linkse en massaorganisaties sterk in de minderheid zijn, en het gezond maken van organisaties en het betrekken van mensen onderdeel van ons politieke werk is. Als onderdeel daarvan zullen we waarschijnlijk ook activiteiten moeten faciliteren waarvoor mensen zich makkelijk tijdelijk in kunnen zetten, op een manier dat ze wel iets meekrijgen van het bredere programma en plan. (Sociale evenementen, of evenementen met zo’n component, zijn daar waarschijnlijk een onderdeel van.)
Vervolgens is er de vraag wat we kunnen doen om de invloed van fondsen en (rijke) donateurs binnen al dit soort organisaties te minimaliseren. Hiervoor geldt denk ik dat we als beweging een manier moeten vinden om dat geld wel deels in te kunnen zetten, maar op zo’n manier dat het onze politiek en de doelstellingen van organisaties niet al te sterk kunnen beïnvloeden. Hiertoe zullen we waarschijnlijk ook binnen andere organisaties moeten proberen om ze te democratiseren en leden zo veel mogelijk te betrekken en verantwoordelijk te laten zijn voor zowel het handelen als het beleid, om bureaucratische tendensen te bestrijden. Hoe we dat precies doen is natuurlijk een tweede, maar gezien hoe belangrijk fondsen ondertussen zijn voor de neoliberale staat moeten we op zijn minst nadenken wat we daarmee moeten. Wel is het lastig dat (zeker in de VS, waarschijnlijk ook hier) kapitalisten personeel inhuren om te controleren hoe hun geld wordt besteed.
Tot slot en hieraan gerelateerd is de vraag hoe om te gaan met de noodzaak tot professionalisering en vrijgestelden en betaalde arbeid binnen onze eigen organisaties en/of de organisaties waarin we actief zijn, omdat dit onherroepelijk lijkt te leiden tot organisatorisch conservatisme uit angst of voor invloed verlies of om de functie te moeten opheffen of (vanuit de persoon) een baantje te verliezen en vervolgens te zitten met een gat in hun CV. Dit zijn reële problemen waar we in een kapitalistische samenleving serieus naar moeten kijken, juist als organisatie met langetermijnperspectief. En we moeten ook zorgvuldig omgaan met leden, zeker voor zover die nog in een levensfase zitten waarin ze nog moeten kiezen hoe ze in hun bestaan willen voorzien, en die zelf misschien ook behoefte hebben aan regelmatig nieuwe uitdagingen, nog naast dat we helemaal de macht niet hebben om van werkgevers te eisen dat ze het accepteren als mensen een aantal jaar op ‘sabbatical’ gaan of worden vrijgesteld zodat ze betaald vakbondswerk kunnen doen.
Dit serieus nemen vereist waarschijnlijk dat we een aantal extra eisen opnemen in ons eigen (voorstel)programma’s, organisatiestatuten en interventie-handleidingen, bijvoorbeeld aangaande maximumtermijnen en roulatie. Daarnaast zullen we ook moeten kijken hoe we roulatie kunnen vergemakkelijken door werk te ‘deskillen’ en de beweging bij te scholen op een manier die de organisatiedemocratie versterkt of in het slechtste geval niet negatief beïnvloedt.
Dank voor het lezen. Hier wou ik het voor nu bij laten. Ik ben zoals ik al zei erg benieuwd naar reacties, kritiek en aanvullingen. Wat hebben we verder nodig om een te komen tot een idee van hoe ons te verhouden tot sociale bewegingen in de breedte? Zijn er zaken die ik compleet ben vergeten te benoemen, of waarvan je denkt dat ik ze gewoon helemaal fout zie? Hoe kijk je aan tegen het ‘vrijwilligers-inzetprobleem’? Ben je het eens dat het probleem primair is dat mensen tegenwoordig meer (moeten) werken, of spelen er nog andere die minstens zo zwaar wegen die ik buiten beschouwing laat? Zijn er relevante verschillen tussen NGO’s die zich tegen verschillende sociale problemen aan bemoeien, zoals ecologie en wonen? Ik hoor het graag, en hoop dat dit een nuttige aanzet was voor een bredere discussie over dit onderwerp.
“The state also has an interest in reinforcing the nonprofit model. The nonprofit sector is one of the largest global economies, providing many jobs and essential social services. Subsequently, the state is a major supporter of nonprofitization. Fligstein and McAdam (2012) describe the state as a strategic action field in and of itself that concerns agents of social change. Furthermore, because professionalization entails the exchange of radical tactics for recognition and funding, the state’s support for this exchange acts as a powerful form of social control. Additionally, nonprofits become responsible for a vast array of social services, the very services made necessary by the state’s prioritization of corporate interests over that of its citizenry. The state thus supports conditions for social welfare problems to manifest (Wolch 2006) but relies on nonprofits to pick up the slack. Nonprofits thus become intermediaries for state and elite interests, buffering the oppressive behavior of the powerful as well as the liberatory consciousness of the oppressed.” (p.45)
[FNV verkoopt via sale-en-lease-back vier kant.… | PropertyNL]
[Meer vrijwilligers in 2022, maar nog niet terug op niveau van voor corona | CBS] ↩︎
Ik zou overigens graag iets meer kunnen vertellen over de verschillen in inzet door werkenden en de bezittende klassen, maar uiteraard is daar nauwelijks data over te vinden. ↩︎
[https://openrotterdam.nl/miljonairsfamilie-van-der-vorm-koopt-steeds-meer-invloed-in-rotterdam/] ↩︎
of eigenlijk al eerder: uit Thomson, J. (2017). Surviving the 1970s: The Case of Friends of the Earth. Environmental History, 22(2), 235–256. doi:10.1093/envhis/emw100 ↩︎
[Webpublicatie De Nederlandse economie in historisch perspectief: 3 Arbeidsaanbod en werkgelegenheid | CPB.nl] ↩︎
met nu beiden inkomstenstromen van tientallen tot meer dan 100 miljoen per jaar; [Jaarverslag 2022 — Milieudefensie] ↩︎
[Stichting Greenpeace Council Report of the International Executive Director] ↩︎
Hier zijn duizenden voorbeelden van te bedenken, maar denk bijvoorbeeld aan [https://milieudefensie.nl/actueel/deze-brief-verandert-alles-grote-vervuilers-kom-met-een-klimaatplan] ↩︎
[https://www.wrongkindofgreen.org/tag/extinction-rebellion/] ↩︎
[https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/hoe-zit-extinction-rebellion-in-elkaar-de-leider-stapt-uit-de-luwte-de-beweging-probeert-bewust-ongrijpbaar-te-blijven~b51c27ac/] ↩︎
De groei van het aantal Nederlandse studenten is sinds 2017 wel grofweg gestagneerd en zal de komende jaren dalen omdat de groep die nu tussen 2-17 is, veel kleiner is dan de groep die nu tussen de 20 en 35 is. [Bevolkingspiramide | CBS] (hint: dit is geen piramide) De groei van de studentenaantallen is echter aangehouden en wordt verwacht te blijven stijgen vanwege de buitenlandse instroom. Hierdoor is ondertussen bijna 30% van de studenten niet-Nederlands. [Aantal ingeschreven studenten | Universiteiten van Nederland] ↩︎
Zie voor details Corey Wrenn, Piecemeal Protest: Animal Rights in the Age of Nonprofits (2019). Ook zij benadrukt dat: ↩︎
Zie bijvoorbeeld Upton Sinclairs The Jungle (1906). ↩︎
[Sea Shepherd’s Paul Watson: ‘You don’t watch whales die and hold signs and do nothing’] ↩︎
in plaats van ‘netjes’ varkens en kippen en koeien (enz.) te eten. ↩︎
[https://www.peta.org/videos/petas-state-of-the-union-undress-2008/], [PETA – People for the Egregious Treatment of Adult (Women) – About-Face] ↩︎
[https://www.peta.org/about-peta/learn-about-peta/financial-report/] ↩︎
[WATCH: Anti-poaching Militias Backed by WWF Inflict Violence on Baka Men & Women]
[WATCH: Victim of the WWF (World Wildlife Fund)] ↩︎Zie [Captives: the History of Rikers Island and New York City with Jarrod Shanahan – Cosmonaut] voor een interview en link naar het boek ↩︎
Ik moet eerlijk toegeven dat ik weinig weet van wat er door Nederlands radicaal links op dit vlak is geprobeerd, al lijkt het antwoord te zijn ‘vrij weinig.’ In dat kader is dit een best aardig artikel over diezelfde vraag: [Over abolitionisme, het afschaffen van de politie en de gevangenis | Doorbraak.eu] ↩︎
[C.I.A. Says It Has Found No Link Between Itself and Crack Trade – The New York Times] ↩︎
[Union Street acquires office building in Eindhoven and logistic in Venlo | Spring Real Estate]
[Monarch koopt 4 FNV-kantoren | PropertyNL] ↩︎Zie voor het waarom van deze socialisatie bijv Jeff Schmidt, Disciplined Minds. ↩︎
Dit laatste wordt namelijk soms wel gedaan als campagne, maar niet op een manier die werkt. ↩︎
Het Communistisch Platform verschaft kameraden uit alle hoeken van de socialistische beweging de mogelijkheid van communisme.nu gebruik te maken om discussie te voeren. Tenzij anders vermeld zijn gepubliceerde artikelen en brieven daarom niet per se representatief voor de opvattingen van het Communistisch Platform.