Het volgende stuk is een lezing van Jos Alembic die als inleiding diende op ons zomeraggregaat. Het is een stuk dat ingaat op het concept van de ‘partij’, haar varianten en de programmatische en organisatorische vraagstukken die ermee verbonden zijn. Gezien het aanhoudend falen van de strategie en partijvorm die de SP op dit moment hanteert, en de daardoor ontstane crisis die wij nu ondervinden, denken wij dat deze lezing een waardevolle toevoeging is aan het politieke debat. Om deze reden publiceren wij deze tekst op onze website.
We beginnen met de centrale theses van Marx en Engels dat communisme de leer is van de voorwaarden voor de bevrijding van het proletariaat en dat deze bevrijding enkel het werk van de arbeidersklasse zelf kan zijn. Zoals Engels het stelt in de Beginselen van het Communisme: “De slaaf bevrijdt zich door van alle particuliere-eigendomsverhoudingen slechts de verhouding van de slavernij op te heffen en daardoor zelf eerst proletariër te worden; de proletariër kan zich alleen bevrijden door de particuliere eigendom helemaal af te schaffen.” De strijd voor het communisme is dus de strijd voor de emancipatie van de gehele mensheid.
Deze basis heeft de verdere ontwikkeling van de marxistische arbeidersbeweging sterk beïnvloed. Het was de basis waarop de Sociaaldemocratische Partij Duitsland (SPD) haar enorme partijapparaat opzette. Wilde de arbeidersklasse zichzelf daadwerkelijk emanciperen, dan was het nodig om daarvoor een brede organisatie op te zetten.
Eén partij per staat
Als zijstapje: de Tweede Internationale had daarbij overigens de organisatorische eis dat partijen zich op staatsniveau organiseerde. De reden hiervoor is tweeledig:
- Kapitaal organiseert zich niet alleen transnationaal, maar ook heeft het een nationale thuisbasis. De grote bedrijven die we “multinationals” noemen zijn vaak niet écht multinational, maar hebben een thuisland. Unilever en Philips zijn gevestigd in Nederland, Shell heeft een duale basis in Nederland en het VK, Apple heeft haar belangrijkste assets verspreid over de VS en Ierland. Deze realiteit betekent dat communisten ernaar zullen moeten streven ook op nationaal niveau een tegenwicht te bieden.
- Staten creëren een politieke realiteit: ze hebben vaak verkiezingen, er is een politiek speelveld, een gemeenschappelijke cultuur en taal, een gedeelde geschiedenis. Hoewel het proletariaat geen thuisland heeft juist vanwege de transnationale werking van kapitaal, is organisatie op staat-niveau noodzakelijk om politiek relevant te zijn.
Ik maak dit punt omdat we nu de historisch unieke situatie hebben waarin het staatsniveau en het internationalisme samenkomen voor ons in Europa. De EU heeft zich in de afgelopen 70 jaar ontwikkeld tot een semi-staat en de Eurozone is de grootste economie in de wereld. Het ontbreekt kapitaal aan politieke integratie. Vanuit een socialistisch perspectief is een machtsovername op continentaal niveau een cruciale voorwaarde voor een overwinning van ons project.
Partij-als-merk
De vraag is dus met welk soort partij we dit voor elkaar krijgen? Ik wil daarbij onderscheid maken tussen drie verschillende typen partijen. De drie hebben een overlap natuurlijk, maar het is conceptueel nuttig dit onderscheid te maken, juist omdat er verschillende strategieën achter zitten.
In de eerste plaats is er de burgerlijke partij die we in het Westen goed kennen. Een parlementaire democratie presenteert zich als een soort van vrije markt voor politieke ideeën. “Koop dit zeepmerk voor échte witte was” of “stem op ons voor uw deelbelangen” komt voort uit dezelfde aanname: mensen zijn consument. Dit partij-als-merk is de huidige situatie in Nederland waar weliswaar 82% van de mensen in 2017 is gaan stemmen, maar slechts 2% van de bevolking ook lid is van een politieke partij en dit is al decennia een dalende trend.
En ook mensen die lid zijn van een politieke partij, zijn dat vaak als steunlid. Bij de SP zijn er weliswaar zo’n 34000 mensen lid, maar we mogen van geluk spreken als we komen op 2500 actieve leden. In de afgelopen periode heb ik met grote regelmaat opzeggingen voorbij zien komen waarbij leden vanwege een of ander filmpje hun lidmaatschap opzegden. Een consumentistische houding. Je bent het ergens niet mee eens? Dan stem je met de voeten.
Zodoende is de daadwerkelijke democratische basis in onze partij ook maar heel smal. Niet alleen omdat er maar weinig mensen betrokken zijn, maar juist ook omdat de bestaande leiding gebruik maakt van de consumentistische houding van haar leden en daardoor vrijwel alles voor elkaar kan krijgen. Elke poging om deze basis te verbreden, bijvoorbeeld door de Tribune open te stellen voor daadwerkelijk politiek debat, wordt angstvallig geblokkeerd.
Sektes
Als tweede mogelijke partijvorm wil ik de Leninistische voorhoedepartij noemen. Hiermee doel ik met name op de Marxistisch-Leninistische en Trotskistische groepen en groepjes. Hier bestaat de partij uit een kaderorganisatie, waarin ze verschilt van de partij-als-merk, maar heeft ze vaak ook een democratisch gebrek en is kadaverdiscipline de norm. Er is formeel meestal wel een democratische werking, maar de facto wordt de politieke lijn bepaald door een kleine kliek in de leiding.
De interne dynamiek bij deze groepen is dat er wél serieus werk wordt gemaakt van politieke scholing, een vereiste wil je je leden actief betrekken bij je werking, maar dat deze scholing vaak eenzijdig is. In het Comité voor een Arbeidersinternationale waar ik in zat is het meeste scholingsmateriaal geschreven door de Internationale Secretariaat en dan nog meestal door Peter Taaffe. Er wordt verder selectief omgegaan met bronnen als Marx, Engels, Lenin en Trotski. Kortom, een politieke sekte.
Wat er dus gebeurt is dat leden eenzijdig worden geschoold en, als ze de “methode” hebben geïnternaliseerd, ze de leiding vervangen op generationele basis. Of de leden hebben meningsverschillen en komen nooit in de buurt van daadwerkelijk invloedrijke posities. Deze verlaten de betreffende organisatie meestal ook na enige tijd. Als dit laatste gebeurt is het verwijt dan ook meestal iets in de trant van “hij heeft de politieke lijn nooit begrepen” of “hij had een kleinburgerlijke invloed”.
Mocht dit je allemaal bekend in de oren klinken, weet dan dat de SP tot aan 1986 ook een kaderorganisatie was.
De Partijbeweging
Maar we zijn hier voor deur nummer drie: de partijbeweging. Dit is een samentrekking van partij en beweging en gaat net als de voorhoedepartij uit van actieve participatie van haar leden. Sterker, de partijbeweging is een vorm van voorhoedepartij, met twee belangrijke verschillen ten opzichte van de eerder besproken sektes:
- Er is een focus op politiek debat, politieke scholing in brede vorm, en democratische vormen van bestuur en participatie.
- Niet iedereen is op dezelfde manier betrokken bij de hogere politieke debatten. Sterker, dat is over het algemeen maar een heel klein percentage van de leden. De rest van de leden wordt echter betrokken op hun niveau. Als mensen actief willen zijn in de fanfare, dan richten wij een socialistische fanfare op. Als mensen willen wandelen, dan richten we een socialistische wandelvereniging op. Als mensen liever willen zuipen, dan zetten we een coöperatieve kroeg op.
Op deze wijze kunnen we daadwerkelijk organisatorische vorm geven aan de centrale theses van Marx en Engels. Alleen op deze basis is het mogelijk om de arbeidersklasse te organiseren als klasse für sich.
Ik noemde de al als voorbeeld van zo’n brede beweging. We hebben recent twee artikels gelezen over de socialistische parteikneipe en de focus op cultuur van de SPD, maar de partij had ook een rijk politiek leven met letterlijk honderden kranten en magazines, zowel nationaal als lokaal en ook gespecialiseerd op allerlei vlakken, zoals Der freie Gastwirt, een tijdschrift voor socialistische kroegbazen, die een oplage had van 11000 stuks.
Een ander voorbeeld van een partijbeweging, een reactionaire welteverstaan, is het Moslim Broederschap. Sinds haar oprichting in 1928 in Egypte heeft ze zich wijdverbreid in allerlei takken van de samenleving met eigen scholen die mensen voorzien van een basisopleiding, ziekenhuizen, grotere bedrijven waaronder ten tijde van de dictatuur van Mubarak vijf televisiestations! Daarnaast heeft ze ook een internationalistische globale visie en is ze actief in zeker 26 landen wereldwijd. Hamas, de gelieerde beweging in Gaza, heeft een vergelijkbare strategie en haar sociale programma’s vormen een belangrijke sociale basis voor haar steun.
Een derde voorbeeld is de Black Panther Party die diverse programma’s opzette om de massa’s te organiseren en politiek bewust te maken. Hiervan is het gratis ontbijt programma wellicht het meest bekend en iets wat door deze populariteit door de overheid werd overgenomen om er zo politieke angel uit te halen. Daarnaast had ze op haar hoogtepunt 13 klinieken waar mensen vaak voor het eerst toegang kregen tot bloeddruk tests en behandelingen tegen loodvergiftiging, TBC en diabetes. Er werden medische check-ups gedaan met onder meer controles op kankerontwikkeling. Behandelingen voor meer gewone ziektes, zoals griep en verkoudheid waren ook beschikbaar, evenals inentingen tegen polio, mazelen, rode hond en difterie.
Er werden ook scholen opgezet waarbij de Oakland Community School zelfs een prijs kreeg voor het zetten van de “standaard voor het beste basisschool onderwijs in de staat”. En ook voor ouderen werd de Seniors Against a Fearful Environment opgezet die zorgde voor veilig vervoer tussen verzorgingstehuizen.
Er waren voedselbanken die op dagelijkse basis voedsel verstrekte, een ambulancedienst die 24/7 reed, en nog veel meer diensten en organisaties. De BPP is wellicht het beste voorbeeld van een moderne partijbeweging die we in de toekomst wellicht beter kunnen bestuderen, juist omdat ze niet enkel streefden naar het bereiken van zoveel mogelijk mensen, maar ook echt al een semi-samenleving bouwden binnen de samenleving.
Die laatste functie is overigens niet van een te onderschatten belang: een revolutie creëert namelijk een machtsvacuüm en als de partijbeweging deze niet kan vullen, zal de oude orde herstellen of vervangen worden door meer reactionaire krachten die de leegte wél kunnen vullen. Een paar negatieve voorbeelden:
In 1968 was er de brede protestbeweging tegen Charles de Gaulle waarbij uiteindelijk 10 miljoen arbeiders Frankrijk platlegde. Toch faalde deze beweging. Waarom? In de kern omdat politieke leiding ontbrak. De PCF, die in de positie zat om de leiding op zich te nemen, wilde hier niets van weten en hield de boot af. Op Trotskistisch links wordt nog met enige regelmaat met weemoed teruggekeken naar mei 1968, waar zij dan een bevestiging zien van hun model om op spontane wijze de macht over te nemen via een radenstructuur. Niets is minder waar. Het gebrek aan bestaande structuren vooraf en het gebrek aan politieke leiding van de PCF maakte de nederlaag onvermijdelijk.
Ander voorbeeld, de Anjerrevolutie in 1974 in Portugal waar de oude militaire dictatuur werd weggezet door een opstand in het leger. Hier was een voor het Westen reële angst dat de PCP de harten kon gaan winnen in het leger en de bredere samenleving en daarom heeft de VS via de Duitse SPD veel geld gedoneerd aan de Portugese Sociaal-Democraten. Het idee dat leeft op klein links dat je tijdens een revolutie als kleine groep kunt uitgroeien tot massapartij (een idee dat is gebaseerd op een valse voorstelling van zaken van de Russische revolutie) is pertinent onjuist. Tijdens een revolutionaire vloedgolf zullen alle bootjes die dobberen gaan stijgen, in dit geval groeide de Sociaal-Democratie veel harder door bestaande netwerken en een grotere cashflow.
Als laatste voorbeeld noem ik de Iraanse revolutie van 1979 waar het oude regime van de Sjah omver werd geblazen door een massale opstand van de bevolking. Met de Sovjet-Unie als noorderbuur en een sterke communistische traditie in de Iraanse arbeidersbeweging, was de stap naar het opzetten van een radendemocratie niet ver en werd er al aardig geëxperimenteerd in arbeiderszelfbestuur. Maar het politieke vacuüm kon door niemand anders worden opgevuld dan ayatollah Khomeini. Toen het nieuwe regime eenmaal gevestigd was volgde een bloedige reeks jaren waarbij links systematisch werd uitgemoord.
Met deze voorbeelden wil ik benadrukken dat het tijd kost om een partijbeweging op te bouwen. Als je gaat wachten tot aan de revolutionaire crisis, zoals gebruikelijk bij de kleine kaderorganisaties, ben je per definitie te laat, met alle gevolgen van dien. We moeten jaren, misschien wel decennia bouwen voordat we klaar zijn voor een revolutie.
Waarom faalden de partijbewegingen dan?
Hier zit wel een sluimerend gevaar in, namelijk coöptatie in het bestaande systeem. Dit is ook een tendens die we meestal terug zien in de partijbewegingen van weleer. De SPD fractie in het parlement ging akkoord met de oorlogskredieten in 1914 en het marxistisch centrum rondom Kautsky bleef angstvallig stil uit angst de eenheid in de partij te verliezen.
Onderliggend was er in de twintig jaar ervoor een tendens ontstaan waarbij de rechterzijde, gevoed vanuit de vakbondsbureaucratie, haar vakbondsmentaliteit van “polderen” implanteerde in de politiek van de partij. Gestage vooruitgang, overleg en redelijke eisen werden de norm. Vice versa kon de SPD bouwen aan een reusachtige marxistische beweging tijdens de periode van onderdrukking in de jaren 1880, juist omdat deelname aan het systeem werd geblokkeerd en geen redelijke weg was. Toen deze repressie wegviel was deze onbedoelde houvast voor de marxistische linkerzijde ook weg.
In Rusland, waar deze onderdrukking voortduurde tot februari 1917, konden de Bolsjewieken zich dan ook veel verder ontwikkelen als politieke opponent tegen het Tsaristisch regime.
Deze angst voor het behouden van de eenheid is daarbij dus bijna altijd een beweging naar de rechterzijde, zelden naar de linkerzijde. Het is de rechterzijde, die wenst deel te nemen aan de bestaande orde, die aan de linkerzijde ultimatums oplegt en, als ze de mogelijkheid heeft, de linkerzijde uitsluit van de partij.
Het is juist deze rechterzijde die democratie en open debat blokkeert in arbeiderspartijen, waardoor de paradox ontstaat dat de gevestigde liberale en conservatieve partijen vaak een stuk democratischer zijn dan de socialistische. In Engeland bijvoorbeeld zie je tijdens de ontwikkelingen in het Brexit debacle dat de parlementsleden van de Tories een stuk angstiger zijn voor hun achterban dan bij de Labour party die allerlei bureaucratische drempels opgeworpen heeft.
Deze tendens zie je ook in alle lagen binnen onze partij terugkomen: de zucht om mee aan de knoppen te draaien is tegelijkertijd een verwijt naar het onredelijke linkse blok die principieel staat voor socialisme. De klassieke “oplossing” hiervoor vanuit links tegen rechts, de zuivering of de split, is hooguit een tijdelijke maatregel. De reactie van kleinlinks om dan maar te streven naar een zuivere politieke lijn werkt averechts en positioneert ons in politieke irrelevantie of, als we enige massa weten te behouden, reproduceert het slechts precies dezelfde problemen.
De daadwerkelijke oplossing is nog een open vraagstuk, maar moet worden gezocht in het onderkennen van deze dynamiek die inherent is aan de maatschappij waarin we leven. Breed politiek debat, fractievorming, de strijd voor een communistisch programma als anker voor de partij en waaraan we de leiding tot de verantwoording kunnen roepen, brede scholing en maatregelen tegen kliekvorming zijn allemaal opties die wél kunnen werken, maar zijn op zichzelf geen verzekering tegen degeneratie. Die strijd is permanent.
Ik denk ook dat er een les is te trekken in het centrale punt van Lenin’s polemiek Wat te doen?, wat overigens destijds zulke common sense was dat het nooit op enig scholingsprogramma is verschenen, namelijk dat het voor communisten zaak is om het vakbondsbewustzijn die de arbeidersklasse eigen is in een kapitalistische maatschappij, te verhogen naar een socialistisch bewustzijn. Lenin centreerde het vraagstuk van democratie hierin. Zonder de centrale vraag van aan welke klasse de politieke macht toebehoort zijn alle andere kwesties slechts “economisme”, deelstrijden die nooit zullen leiden naar een socialistische conclusie.
Onze taken voor de strijd in de SP
En dat brengt me tot slot bij wat concrete punten. Hoe gaan we als partij van partij-als-merk, wat we nu voornamelijk zijn, naar brede partijbeweging die honderdduizenden mensen kan bereiken en streeft naar een fundamentele breuk met het kapitalisme?
Ons project is in 2014 gestart met de eerste stap daartoe: nadenken over welk soort strategie kan leiden tot deze communistische partijbeweging. Daarbij is het programmatisch vraagstuk van essentieel belang. De reden dat we een Kompas voor de SP hebben is dat het letterlijk ons voorstel is om de partij te herbronnen op een ander soort strategie, om een ander doel te bereiken. Daaruit vloeit dan voort dat we dus een ander soort partij-organisatie moeten opbouwen. De strijd voor programma geeft ons een richting, de organisatievraag is daarvan een concrete uitdrukking. De twee hangen nauw met elkaar samen.
De eerste stappen voor het organisatorisch vraagstuk zijn tweeledig:
- De strijd voor ideologische vorming. Het huidige niveau aan politieke scholing is belabberd laag. De partij heeft sinds enige tijd weer Marx uit de mottenballen gehaald, maar lijkt hier geen politieke consequenties aan te willen verbinden. Daar zullen we zelf invulling aan moeten geven.
- Het opzetten van elementen van een partijbeweging kan op zich vrij laagdrempelig zijn. Vier voorbeelden: 1. het hebben van een vakbondsstrategie, te beginnen met regelmatig overleg van SP’ers die actief zijn in de FNV over de te voeren koers; 2. het oppakken van de campagne voor een Nationaal ZorgFonds om mensen meer permanent te organiseren. Het minste hierbij zou iets kunnen zijn van een zorgcollectief; 3. in de buurten en wijken waar we actie voeren wordt al vaak vrij spontaan een idee opgeworpen om een gezelligheidsvereniging op te zetten. In plaats van dit te frustreren zouden we dit kunnen stimuleren en daarmee die buurten tot onze sociale basis kunnen maken; 4. we kunnen de politiek van pro-MKB in de partij inhoudelijk van repliek voorzien door de “democratie op de werkvloer”-discussie van een aantal jaar geleden van handen en voeten te voorzien via een coöperatieve beweging.
Het congres in december is een crisis congres, zoveel is duidelijk. Men zoekt naar een weg vooruit nu dat de oude strategie van respectabiliteit is gefaald. We zitten daarmee in een zelfde soort positie als de SPD van de jaren 1880, maar nu is het niet de staatsrepressie die coöptatie blokkeert, maar politieke uitsluiting door slechte verkiezingsresultaten. De gevestigde partijen kunnen ons negeren en dat brengt de oude garde die uitging van “aan de knoppen meedraaien” in diskrediet.
Richting het congres hebben we nog precies vijf maanden. Inmiddels staat een planning op SPnet met daarin drie belangrijke data: 1. 16/23 september eerste ALV ronde; 2. 5 en 12 oktober regioconferenties; 3. 13/23 november tweede ALV ronde.
Op 13 september komt het eerste congresstuk uit dat is voor ons als platform een cruciaal moment om daarop te reageren. Ook zal er een voordracht zijn van de kandidaten voor het partijbestuur. Een stemadvies is voor beide zeker van belang.
Voor ons biedt de komende periode openingen. Er leeft, door de crisis waarin de partij verkeert, een grote behoefte aan een alternatieve visie op de weg vooruit. Een opening die wellicht op afzienbare tijd weer is verdwenen. Laten wij deze kans dus grijpen en groeien in invloed, mankracht en politiek.