Een aanklacht tegen het bestaande én de weg vooruit
Een aanklacht tegen het bestaande én de weg vooruit

Een aanklacht tegen het bestaande én de weg vooruit

Jos Alembic hield op de dagscholing van het Communistisch Platform afgelopen zaterdag in zijn inleiding een uiteenzetting wat ons voorstel-programma precies inhoudt.

In deze inleiding zal ik het hebben over waarom wij vanuit het Communistisch Platform een ander programma voorstellen voor de SP, waarom programma’s belangrijk zijn, welk soort programma we nodig hebben en wat de structuur is van ons voorstel-programma.

Dit is een voorstel voor het vijfde programma van de Socialistische Partij. Het eerste programma, beginselen van de Socialistiese [sic.] Partij, werd in 1974 vastgesteld op het tweede partijcongres welke standhield tot het tweede programma, dat onder dezelfde titel uitkwam maar een behoorlijke wijziging zag, in 1987. Het derde programma, Handvest 2000, werd aangenomen in het politiek roerige jaar 1989. Tot slot hebben we Heel de Mens, dat werd aangenomen op het negende partijcongres in 1999 welke sindsdien de basis is gebleven voor onze partij.

Sinds die tijd is de partij sterk veranderd. We zijn veel groter geworden, zowel in ledenaantal als volksvertegenwoordiging. In 45 gemeenten leveren we inmiddels wethouders, waaronder Amsterdam, Utrecht en Eindhoven en zitten bij in de Gedeputeerde Staten van 6 provincies. De partij staat daarmee midden in een historische overgang van louter oppositiepartij naar bestuurderspartij. Het zittende partijbestuur zet nu in om na de volgende parlementsverkiezingen aan de coalitietafel te zitten. Hierbij is er het reële gevaar dat we ons eigen karakter verliezen. Om de parallel te maken: de PvdA was tot de jaren ’70 ook nog een stuk linkser dan nu, radicaler op een aantal punten zelfs dan de SP nu.

Wat zou er gebeuren als de SP nu in de regering zou komen? Menig partijlid zou stellen dat we Nederland “beter” zouden maken: breken met het neoliberale beleid, een einde aan de bezuinigingen, stop de privatiseringen, de AOW terug op 65, een eerlijker belastingstelsel, een menselijkere zorg, betaalbare huren, onderwijs voor iedereen… Kortom, genoeg voorstellen. Maar na de ervaring van SYRIZA in Griekenland, een partij die wij als zusterpartij zien, moeten we toch echt eens achter onze oren krabben.

Zou Nederland met de SP in de regering niet heel snel te maken krijgen met eenzelfde trojka? Waar we nu nog een van de “daadkrachtige” landen zijn, onder de bezielende leiding van sociaaldemocraat Dijsselbloem, zou die rol weleens heel snel omgedraaid kunnen worden. Krijgen we te maken met eenzelfde nekklem als waar Athene mee te maken kreeg. Rentes op de staatsschuld lopen op, worden we onderdruk gezet om de hypotheekrenteaftrek – de achilleshiel van de Nederlandse economie – heel snel af te schaffen met alle gevolgen van dien, moeten we nóg meer privatiseren… Op straffe van uitsluiting van overleg, economische sancties, wellicht zelfs erger. 75% van onze handel gebeurt met andere EU landen. Elke vorm van tegenwerking heeft dus directe gevolgen voor ons.

Maar waarschijnlijk komt het niet eens zo ver. Een “linkse” coalitie van SP, GroenLinks, PvdA en PvdD is voor de komende periode niet realistisch. Op peil.nl staat deze combinatie op het moment op 44 zetels, wat iets meer is dan de PVV die op 38 staat, maar ook in betere tijden komt deze combinatie niet voorbij de 65 zetels. De meer waarschijnlijke coalitie zou daarom als snel het CDA moeten betrekken, wellicht zelfs de VVD met ons als junior partner. Onvermijdelijk betekent dit dat daarom ons programma niet kan worden uitgevoerd, op wellicht wat randvoorwaarden en symboliek na. Al vrij snel na het opnemen van regeringsverantwoordelijkheid zullen we ons onvermijdelijk naar het  “realistische” rechts bewegen en eigenlijk zijn we dat proces al een tijd geleden aangegaan anticiperend op toekomstige regeringsdeelname.

Niveaus van organisatie van de arbeidersklasse

Om te begrijpen hoe dit werkt moeten we een stap terug doen en begrijpen waar wij vandaan komen. Ik wil geen historische uiteenzetting doen omdat me daarbij aan tijd ontbreekt. Wel wil ik een logisch verband proberen te maken waarbij je dan kunt spreken van vier onderscheidbare niveaus van organisatie binnen de arbeidersbeweging.

In het fundament is er een tegenstelling tussen de belangen van de heersende, kapitalistische, klasse en de belangen van de werkende klasse. Deze tegenstelling komt niet per se tot uitdrukking in het klassenbewustzijn van de werkende klasse, maar in ieder geval door het gegeven dat er een actieve inmenging is in het leven van de werkende klasse door de kapitalistische orde om haar te beheren, te managen. Zo worden fabrieken gesloten en elders weer geopend, worden er veranderingen doorgevoerd in de arbeidsintensiteit, worden bedrijven tegen elkaar uitgespeeld, etc. Deze overwegingen hebben continu een politieke invloed in het beslissingsproces van kapitaal.

De klassenstrijd is dus in de eerste plaats niet iets wat de werkende klasse uitvind, maar iets dat aan arbeiders wordt opgelegd. Het is een strijd verklaard door de kapitalisten aan de rest van de bevolking. Arbeidersorganisatie begint daarom vanuit de positie om zich te verdedigen tegen dit beheersingsproces.

Het laagste niveau hiervan is dat van de lokale stakingscomité dat zich bedrijfsmatig of binnen een sector organiseert. De protovakbonden ontstonden in de 19e eeuw op deze manier en de hoogste uitdrukking van deze vorm is wat een deel van de revolutionair linkerzijde fetisjeert als de arbeidersraad oftewel de sovjet. Deze vorm van organisatie is nuttig om één staking uit te voeren, één strijd te voeren welke mogelijkerwijs kan uitlopen op een stakingsgolf en zelfs een algemene staking. Maar dit is dan meteen ook haar grens: de staking kan niet eeuwig blijven duren. Aan het einde ervan moeten de arbeiders weer aan het werk want het geld raakt op. Je ziet in de 19e en begin 20e eeuw dan ook continu dit soort lokale en regionale stakingen uitbreken en daarna meteen weer de kop worden ingedrukt. Binnen het kapitalisme zit je met het probleem dat kapitaal zich heeft georganiseerd op nationale en internationale schaal. Ook arbeidersraden die de macht overnemen lossen dit probleem niet op, want ook dan moet de samenleving op een gegeven moment weer verder gaan en moet het werk weer worden opgepakt.

Het logische gevolg hiervan zijn daarom vakbonden die zijn georganiseerd op nationale schaal, die bredere financiële reserves opbouwen en een permanent en gespecialiseerd apparaat hebben zoals onderhandelaars en advocaten. Idealiter zouden we graag internationale vakbonden willen hebben, juist omdat kapitaal op internationale schaal is georganiseerd. Formeel bestaat er een Europese vakbondskoepel, maar in de praktijk stelt dat helaas weinig voor. Maar voorbeelden van internationale vakbondsstrijd zijn er wel, zoals bijvoorbeeld de succesvolle strijd van havenarbeiders van een aantal jaar terug. Waarom internationale vakbonden niet de norm zijn heeft heeft voor een belangrijk deel te maken met de actieve interventie door kapitaal om deze ontwikkeling te voorkomen, bijvoorbeeld ons bekende Poldermodel.

Maar ook hier is er ook sprake van een begrenzing die eigen is aan het zijn van een vakbond. Om namelijk een vakbond te zijn kún je geen partij zijn. Een vakbond, wil het effectief zijn, moet alle arbeiders kunnen verenigen, ook die arbeiders die politiek zijn gelieerd aan pro-kapitalistisch beleid. Zodra je een politiek programma gaat voeren stopt het een vakbond te zijn. Het IWW is daarvan een voorbeeld: hartstikke radicaal maar compleet marginaal.

Ten tweede botst de vakbond tegen de kapitalistische staat. Nu, dit is iets waar een deel van de radicale linkerzijde op hoopt. Want repressie door de staat zou betekenen dat arbeiders kunnen worden geradicaliseerd, want door dergelijke botsingen zou men het klasse-karakter van de staat gaan begrijpen en daardoor revolutionaire conclusies gaan trekken.

In werkelijkheid, en dit is het derde niveau, wordt er een politieke partij opgericht die de politieke belangen van de arbeiders verdedigen binnen de context van het kapitalisme, als politieke belangengroep die verder gaat dan louter vakbondsbelangen. In de Angelsaksische landen gebeurde dit veelal op een “pure” manier, dat wil zeggen, er werd een “Labour” partij opgericht dat ontstond als politieke tak van de vakbeweging. De wijze waarop we deze partijen op het vaste land van Europa zagen ontstaan was eigenlijk als regressie van de sociaal-democratie, van Marxistische massapartijen naar pro-kapitalistische belangengroepen. De begrenzing van deze partijen is dat ze aanlopen tegen de grondwettelijke orde, waarbij op elk niveau binnen de overheid, de media, de industrie, etc. direct wordt geprotesteerd, geblokkeerd of gesaboteerd als je daadwerkelijk iets probeert te wijzigen. Dit is de les die we nog een keer hebben geleerd, of hebben moeten leren, in Athene.

En dan kom ik uit bij het vierde niveau waarbij arbeiders gaan nadenken over hun eigen belangen die niet meer in het kader valt van de strijd, cq de verdediging, tegen de kapitalisten. Een fase waarbij wordt nagedacht over het overnemen van de politieke macht door de werkende klasse en het opnieuw inrichten van de maatschappij naar haar eigen belangen. De revolutionaire Sociaal-Democratie van eind 19e en begin 20e eeuw en later de Communistische Partijen zijn dus een logisch gevolg van deze ontwikkeling.

Maar partijen veranderen gedurende hun ontwikkeling. Zo werd de vroegste voorloper van de PvdA, de SDB, opgericht als wat we nu een communistische partij zouden noemen. Ook de SP begon in de jaren ’60 als Maoïstische afsplitsing van de CPN, een organisatie waar je op dat moment wellicht de nodige vraagtekens bij kon zetten maar in ieder gericht was op een andere samenleving. De reden waarom de PvdA en, voor een belangrijk deel, ook de SP zijn verworden tot pro-kapitalistische belangengroepen is omdat de logica van de bestaansreden voor dergelijke belangengroepen niet verandert.

Het is deze onderliggende logica die het belang onderstrepen van programma. Het doel van een socialistische/communistische partij is juist dat we ons als klasse organiseren om de politieke macht over te nemen en de maatschappij opnieuw in te richten. In SP jargon: in de belangen van menselijke waardigheid, solidariteit en gelijkwaardigheid. Om dát te stellen moet je dus iets vertellen over hóé je dat wilt bereiken. Het is bovendien dit fundament dat ons een bestaansreden geeft. Wij zijn immers een partij dat een beeld heeft voor de gehele samenleving. Platter gesteld: ik denk niet dat we ooit zijn begonnen om met de PvdA, CDA of VVD in de coalitie te gaan zitten om hun links doekje voor het bloeden te worden. Dat betekent dus dat onze visie méér zou moeten betekenen dan de conclusie dat we naar “bestuurlijke verantwoordelijkheid” zouden moeten streven.

Welk soort programma?

Ons voorstel-programma is zowel een vervanging het huidige “beginselprogramma” Heel de mens als het hele concept van een “verkiezingsprogramma”. Het doet dit door de twee taken van beide programma’s te combineren in een maximum deel en een minimum deel, wat overigens de klassieke aanpak was van Marx en de vroege sociaaldemocratie, inclusief Lenin.

Het maximum deel gaat over die andere samenleving: onze wereldwijde visie op die andere maatschappij, dat alternatief op het kapitalisme. Dit is nodig om überhaupt het punt te maken dat wat we nodig hebben een omverwerping is van de dictatuur van de kapitalisten. Een grote partij met zulk een programma vormt bovendien een reële bedreiging voor de kapitalisten zodat het niet alles-of-niets is, maar we ook reële concessies kunnen afdwingen.

Hierover gaat het minimum deel van het programma. Dit deel betekent, als geheel, de politieke machtsovername door de werkende klasse, anders bekeken is het de minimum basis waarop wij als partij regeringsverantwoordelijkheid zouden moeten aanvaarden. Elke individuele eis echter is een concreet punt en kan vandaag, binnen de context van het kapitalisme, in principe worden behaald. Het minimumprogramma is noodzakelijk omdat we als beweging moeten nadenken over welk soort eisen onze klasse daadwerkelijk sterker maakt als klasse, dit in tegenstelling tot sectorale eisen van de vakbeweging of enkel voor de ziek, zwak en misselijken van de samenleving.

In de tweede plaats betekenen de minimumeisen een grote uitbreiding van politieke democratie. Democratie wil hier zeggen dat de heerschappij van de minderheid aan banden moet worden gelegd en dat de kapitalistische minderheid het moet afleggen tegen de overgrote meerderheid. De ontmanteling van deze minderheidsmacht betekent dat we bestaande instituten moeten afschaffen of radicaal hervormen en dit heeft zowel nationale als internationale consequenties. Juist omdat kapitaal internationaal opereert via de internationale arbeidsdeling en via het vrije verkeer van kapitaal moeten we op z’n minst nadenken over een continentale oplossing. Pas op de schaal van Europa hebben we voldoende mogelijkheid om te beginnen met het opbouwen van een positief alternatief op het kapitalisme.

Op nationale schaal moeten we ernaar streven om het geweldsmonopolie van de kapitalistische staat te doorbreken. Dat wil zeggen, het politie apparaat radicaal democratiseren, het leger vervangen door milities, het afschaffen van deurwaarders. Pas als de mechanismen om de meerderheid te dwingen om de belangen van de minderheid te respecteren kunnen we beginnen met democratisch politieke vormen. Deze vormen van zelfbestuur moeten zich tegelijkertijd ontwikkelen om het politieke vacuüm op te vullen.

Deze twee kwesties, Europa en de nationale grondwettelijke orde, hangen nauw met elkaar samen en ik wijs nogmaals naar SYRIZA waarom dat zo is. Hoe had men in Athene de bestaande instituten kunnen ondermijnen als ze vanuit Europa geen enkele ruimte hiervoor kregen en bovendien in coalitie zitten met een rechts-nationalistische partij die de controle heeft over het leger?

Structuur

Nu wil ik het programma document zelf toelichten en waarom het zo anders is dan zowel het huidige als voorgaande programma’s van de SP. Heel de mens is zo’n 12 A4 pagina’s aan tekst en het huidig verkiezingsprogramma Nieuw vertrouwen is net als ons voorstel-programma zo’n 70 pagina’s lang, maar dat zijn dan wel A4 pagina’s… Dus eigenlijk valt ons programma nog best mee qua lengte. Maar waar komt het vandaan?

In de basis hebben we inspiratie gehaald uit de originele minimum-maximum programma’s van de vroege, Marxistische, sociaal-democratie. Deze programma’s waren significant korter: het programma van Parti Ouvrier uit 1881, waarvan het maximum deel werd geciteerd door Marx, is niet langer dan 1,5 pagina A4. Het Erfurt programma van de SPD uit 1891 was niet langer dan 2,5 pagina A4. Het programma van de RSDAP was in 1902 niet langer dan 3,5 pagina. Waarom zitten wij dus op 14 pagina’s aan tekst?

De reden waarom wij moeten uitweiden heeft te maken met het feit dat we niet in de situatie zitten dat we een partij aan het opbouwen zijn, maar dat we een strategisch alternatief moeten bieden op de huidige gang van zaken waar het logisch is om te streven naar het zo vlug als mogelijk opnemen van regeringsverantwoordelijkheid, wat ertoe leidt dat we weliswaar de belangen van de arbeidersklasse verdedigen binnen de kapitalistische orde, maar tegelijk niet verder kunnen gaan dan de kapitalistische orde. Ons alternatief leidt juist tot de conclusie dat we principieel in de oppositie moeten blijven, zeker op nationale schaal, totdat we in staat zijn om ons minimumprogramma uit te voeren.

In de tweede plaats moeten we explicieter zijn dan in het verleden over het alternatief omdat we door de ervaring zijn gegaan van Stalinisme. We kunnen niet meer simpelweg zeggen dat we voor socialisme zijn als het directe antwoord hierop gaat zijn “oh je bedoelt Stalinisme? Ik weet niet zeker of ik dat wil…”. We moeten dus meer vertellen over de overgang, we moeten meer vertellen over wat de nieuwe grondwettelijke orde gaat zijn wat het kapitalisme zal vervangen.

Ons voorstel-programma bestaat uit vier delen die logischerwijze met elkaar zijn verbonden. In het eerste deel hebben we het over de ons tijdperk en de plaats van Nederland hierbinnen. We zitten, vanuit een groot historisch perspectief bekeken, in de overgang van een falend kapitalisme naar een opkomend communisme. Wat betekent dat? Welke gevolgen heeft dat? Hiernaast benoemen we dus ook Nederland in deze context. Wat is er specifiek aan kapitalisme in Nederland? Dit doen we omdat hoewel we internationalisten zijn en streven naar een globale arbeidersbeweging, we hier in Nederland leven en óns startpunt Nederland is.

In het tweede deel komen de onmiddellijke eisen aan bod. Dit is een combinatie van de democratische en economische eisen uit de oude programma’s. Het argument achter de democratische eisen komt van Marx en Engels die stelden dat het winnen van de democratische eisen in haar totaliteit zou leiden tot het vervangen van de politieke heerschappij van de kapitalistische minderheid met de politieke hegemonie van de werkende klasse. Dit is stap 1 op weg naar de herinrichting van de maatschappij. Wij beginnen daar onze eisen ook mee, al het andere volgt hieruit voort. Echte politieke democratie heeft als consequentie dat de arbeidersklasse, de overgrote meerderheid van de samenleving, aan de macht is.

Het derde deel is gaat over het karakter van de revolutie. Onze samenleving zit namelijk complexer in elkaar dan dat we arbeiders en kapitalisten zouden hebben. Een groot deel van de bevolking is kleinburgerlijk in dat het zichzelf voorziet van werk of eigenaar is van een eigen zaak en we hebben te maken met middenlagen waar er bepaalde monopolies bestaan in kennis en kunde, zoals managers, accountants, bureaucraten. In tegenstelling tot de “grote kapitalisten” kunnen we deze lagen niet simpelweg onteigenen, socialiseren. Het socialiseren van deze delen van de economie en deze monopolies zal tijd kosten en is bijvoorbeeld mogelijk via een sterke uitbreiding van scholing van iedereen en een veralgemenisering van veel openbare taken in de publieke sector. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 3 van dit deel.

In dit deel wordt er ook gesproken over de grondwet van de werkende klasse wat, als het zo uitgevoerd zou worden, absoluut leidt tot de formele machtsovername door de arbeidersklasse.

Tot slot gaat het vierde deel over de overgang naar het socialisme/communisme. Dit is op de meest algemene manier omschreven. Juist omdat de massa’s die tegen die tijd aan de macht zijn concreet zullen bepalen hoe dat socialisme er dan precies uit gaat zien.

Klaag aan, ga vooruit!

Ongetwijfeld zal dit voorstel-programma worden aangepast en zal het evolueren. Het is echter ons concrete voorstel om de machtsvraag te kunnen stellen. Het stellen van de machtsvraag heeft twee kanten: ten eerste is het een kwestie van agitatie; dat we niet leven in een democratie, maar in een plutocratie, een heerschappij van rijken; dat het parlement niet de belangen van het volk vertegenwoordigt; dat het veiligheidsapparaat, de commerciële media en justitie allemaal door en door corrupt zijn.

De tweede kant is moeilijker, maar is niet afhankelijk van het gegeven of we in de regering zitten of niet. Dat gaat namelijk over het ontwikkelen van een alternatief, voornamelijk dat arbeidersdemocratie capabel is om een andere, meer democratische, vorm van besluitvorming te creëren. Dat laatste is moeilijker omdat we er als linkerzijde zo ongelooflijk slecht in zijn geworden, we moeten het wiel opnieuw uitvinden. Hoe zou zoiets er dus uitzien?

Het begint in de basis met organisaties die open, democratisch en emancipatorisch zijn. Denk aan democratische vakbonden, een coöperatieve beweging, buurtverenigingen, educatieve collectieven die goedkoop en goed onderwijs bieden, een coöperatieve manier van gezondheidszorg, een eigen mediavoorziening en zelfs sociale verenigingen en sportclubs.

Pas op deze basis, als we een massale alternatieve beweging hebben van vele honderdduizenden mensen, kunnen we überhaupt de machtsvraag stellen. En ons voorstel-programma is de basis voor zowel de aanklacht op de huidige maatschappij als de visie over hoe we vooruit kunnen komen.

Auteur