De Syrische doos van Pandora
De Syrische doos van Pandora

De Syrische doos van Pandora

De potentie die een verenigde Arabische arbeidersklasse in zich draagt... Maar dan moet het voorbij regimes als dat van Al-Assad
De potentie die een verenigde Arabische arbeidersklasse in zich draagt… Maar dan moet het voorbij regimes als dat van Al-Assad.

Na de aanslagen in Parijs lijkt nu ook Nederland zich op te maken voor een militair ingrijpen in Syrië. En dat terwijl het land al vijf jaar lang onophoudelijke burgeroorlog en militaire interventies heeft gekend. Weet de regering wel waaraan ze begint? Vandaag deel 1: Syrië is een land dat al 100 jaar word verdeeld door imperialistisch en sektarisch conflict.

Thomas Chefsky

De geschiedenis van het moderne Syrië kan herleid worden tot de creatie van het Franse mandaatgebied Syrië-Libanon in 1923 kort na de Arabische opstand van 1916. Nadat Groot-Brittannië de Arabische revolte (1916-1918) militair ondersteund had – een strategische overweging na de mislukte slag om Gallipoli in de Dardanellen (Bosporus) van 1915 – om zo het Ottomaanse Rijk op de knieën te krijgen, dwong Frankrijk via een militaire interventie van de Arabische troepen af dat zij zouden afzien van de stichting van het Arabisch koninkrijk Syrië. (Dit groot-Syrisch militair regime strekte zich uit van het zuiden van het huidige Turkije tot het zuiden van Israël en de Rode Zee en omvatte naast deze landen ook het huidige Syrië, Libanon en Jordanië.)

Groot-Brittannië en Frankrijk verdelen het Midden-Oosten

De Volkerenbond, een intergouvernementele vergadering die na de Eerste Wereldoorlog de internationale verhouding en landsgrenzen definieerde, bekrachtigde in 1923 het Sykes-Picot-akkoord. Deze geheime overeenkomst uit 1915, ook wel het Klein-Azië-akkoord tussen Groot-Brittannië en Frankrijk genoemd, beoogde de herverdeling van het Ottomaanse Rijk. De Volkerenbond was daarmee het imperialistische instrument van de Franse en Britse kapitalistische klasse om controle uit te oefenen over het Midden-Oosten. Het Franse mandaatgebied Libanon-Syrië was een toegift aan Frankrijk in ruil voor de erkenning van de Britse heerschappij over grote delen van Irak, het Arabisch schiereiland en Jordanië.

De Turkse onafhankelijkheidsoorlog van 1918-1923 verhinderde de verdeling van Anatolië in de schoot van de Volkerenbond en de naoorlogse verdragen, maar niet de Franse overheersing in het huidige Syrië. Daarvoor was het wachten tot de jaren dertig en veertig. Onder invloed van de grote depressie moest Frankrijk de teugels vanaf 1929 steeds meer lossen – er werd onder invloed van het volksfront zelfs een onafhankelijkheidsverklaring opgesteld die echter nooit door het Franse parlement werd bekrachtigd. Deze tendens mondde uit in de Syrische republiek (1930-1946). Later, onder het met Nazi-Duitsland collaborerende Vichy-regime, werd Syrië een onafhankelijke staat (hoewel er tot 1946 Franse troepen gestationeerd zouden blijven).

Nasserisme en de vrees voor communisme

De Syrische republiek kende na de Tweede Wereldoorlog geen populair regime. De oligarchische machtshebbers waren in vele gevallen dezelfde elitefiguren die onder de bezetting van het Franse kapitalisme hadden geprofiteerd. De creatie van de Verenigde Arabische Republiek samen met Egypte, geregeerd door de Egyptische president Nasser, maakte een einde aan de republiek in 1958. Het nasserisme wordt veelal beschouwd als een “derde weg” of uitdrukking van Arabisch nationalisme. Feitelijk was het veeleer een bonapartische ideologie die trachtte om met de steun van rurale populaties te laveren tussen de kapitalistische klasse – gedomineerd door Britse en Frans imperialisme – en de arbeidersklasse, waarvan de meest klassenbewuste leden in en rond de door de USSR gedomineerde Communistische Partij georganiseerd waren.

Abdel Nasser (r) en de Syrische president Shukri al-Quwatli (l) ondertekenen het verdrag dat beide landen kortstondig zou verenigen.

Al kwam er formeel een einde aan de republiek van Syrië, daarmee was nog niet het onpopulaire regime gevallen. Het nasserisme in Syrië betekende feitelijk de bescherming van de (rurale) elite tegen de opkomst van de Communistische Partij in het land. Net als in Irak, waar in diezelfde periode de Ba’ath-partij aan de macht kwam, en de communistische arbeidersbeweging bloedig onderdrukte, werd het nasserisme in Syrië aanvankelijk uitgedragen door de Syrische Ba’ath-tak. Toen president Nasser echter besloot om als reactie op de onrust alle politieke partijen, en daarmee ook de Ba’ath, te verbieden, kwam het tot een staatsgreep. De militaire coup d’état van 1961 bracht de Ba’ath aan de macht en maakte een einde aan de Verenigde Arabische Republiek.

De staatsgreep werd in belangrijke mate gesteund door kleinburgerlijke figuren en organisaties – met daarin opkomende Syrische kapitalisten – die de oude door het nasserisme in het zadel gehouden elite wou opzij schuiven. Maar ook door massa’s die het falen van de nationalisatiepolitiek van Nasser moe waren en een regimewissel voorstonden. Diezelfde Ba’ath-partij die door de onrust tot een staatsgreep was overgegaan, besloot echter tot een alleenheerschappij. Een mislukte staatsgreep van nasseristen in datzelfde jaar ondermijnde verder de invloed van het nasserisme over Syrië. Het nieuwe regime was echter weinig stabiel. De woelige jaren zestig en de creatie van – en de oorlogen met – de staat Israël zorgde voor een intern conflict tussen de burgerlijke en militaire tak van Ba’ath.

Israël-Palestina en de Golfoorlog

Het interne conflict eindigde na twee interne staatsgrepen met het aan de macht komen in 1970 van de militaire tak onder leiding van Hafez Al-Assad, de vader van de huidige president van Syrië. Syrië besloot in 1973 om samen met Egypte (en de militaire steun van Irak, Jordanië, Saudi-Arabië, Algerije, Marokko en Cuba) de door Israël sinds 1967 bezette gebieden langs de Jordaan te veroveren. (De Arabische bondgenoten kregen logistieke steun van de Sovjet-Unië. Israël van de VS.) De Yom Kipur-oorlog eindigde echter in het verlies van Syrisch gebied – de Golan-hoogte – aan Israël. De bezetting van Arabisch territorium door Israël, en de opkomende kapitalistische crisis, vergrootten de instabiliteit in de regio.

Een resultaat van de toegenomen instabiliteit was de burgeroorlog in Libanon van 1975. Onder meer de aanwezigheid van Palestijnse vluchtelingen en van de Palestinian Liberation Organisation (PLO) ondermijnde er het regime. Dit was al eerder gebeurd in 1970-1971 in Jordanië waar de PLO in conflict kwam met het koningshuis, maar het pleit verloor en uitweek naar Libanon. Het prompte Syrië om in 1976 Libanon binnen te vallen en controle te winnen over de situatie maar resulteerde in decennia van burgeroorlog en onrust. De bezetting van Libanon eindigde pas na de opstand van 2005 tegen de moord op de Libanese ex-premier Rafik Hariri die toegedragen werd aan het Syrische regime.

Ondertussen had Syrië af te rekenen met een islamistische opstand tussen 1978 en 1982 geleid door het Moslim Broederschap. De Soennitische opstand was gericht tegen de Ba’ath-partij, maar werd uiteindelijk bloedig onderdrukt – denk maar aan de Hama-slachting van 1982 waarin tienduizenden mensen omkwamen. De partij van de Moslimbroeders was in 1963 na de staatsgreep van de Ba’ath vertegenwoordigd in het parlement, maar werd in 1964 verboden. De daaropvolgende radicalisering leidde tot kleine schermutselingen die eind jaren zeventig uitmondden in de opstand.

Het aan de macht komen van Saddam Hoessein in Irak in 1979 betekende het einde van de goede relaties tussen de Ba’ath-regimes Syrië en Irak. Het streven van Al-Assad en de toenmalige president van Irak Ahmed Hssan Al-Bakr naar een grotere vorm van eenheid van beide naties werd door Saddam Hoessein tegengehouden. Daarop nam hij persoonlijk de macht en dwong hij Al-Bakr om naar Syrië uit te wijken. Syrië werd tussen 1980 en 1988, tijdens de Iran-Irak-oorlog, zowat de enige buitenlandse bondgenoot van Iran. Syrië nam eveneens deel aan de Amerikaanse coalitie tegen Hoessein tijdens de Golfoorlog van 1991. Het land kende echter grote problemen als gevolg van de val de implosie van de Sovjet-Unie en de poging van de VS haar hegemonie uit te breiden over het Midden-Oosten. Voor militaire steun had Syrië namelijk vaak gerekend op landen als de USSR en Noord-Korea.

Hafez Al-Assad (m) en Sadam Hoessein (l) in 1979

Toenemende internationale instabiliteit

Sinds 2001 wordt Syrië bestuurd door Bashar Al-Assad, de zoon van Hafez Al-Assad. De instabiliteit in het Midden-Oosten als gevolg van de bezetting van de Palestijnse gebieden door Israël, de oorlog tussen Libanon en Israël, de Amerikaanse bezetting van Irak, enzovoort, werd versterkt door de financieel-economische crisis van 2008. Syrië is een land met een sterke rurale economie en een dominante oliesector. Beide vormden samen tot in de jaren negentig 50 procent van het bruto binnenlands product. Tussen 1980 en 2015 verdrievoudigde de bevolking zowat van 8 miljoen inwoners naar ruim 21 miljoen inwoners, maar de landbouwsector ging er als gevolg van grote droogtes sterk op achteruit. In tijden van economische crisis kwamen honderdduizenden voornamelijk jonge mensen in de steden terecht.

Een soortgelijke tendens gaf impuls aan de Iraanse protesten naar aanleiding van de verkiezingen van 2009. En in 2010 en 2011 vielen respectievelijk de Tunesische en Egyptische dictaturen vanwege massaprotesten. Die zogenaamde Arabische Lente, de opstand in grote delen van de Arabische wereld, liet ook zijn sporen na in Syrië. In de lente van 2011, nadat ook opstanden waren uitgebroken in Libië en Jemen, werden protesten gehouden in delen van Syrië. Bashar Al-Assad trachtte aanvankelijk een oplossing te bieden door middel van militaire en politionele repressie. Dit mondde echter uit in gewapende schermutselingen en uiteindelijk in de gewelddadige onderdrukking van steden zoals Hama.

De Syrische burgeroorlog die uit de onrust voortsproot, splitste onder invloed van de internationale verhoudingen (het conflict in Tunesië, de sektarische oorlog in Irak, het conflict tussen het Egyptische leger en de Moslimbroeders) en binnenlandse verhoudingen het land langsheen sektarische scheidingslijnen. Al-Assad beheerst ondertussen hoogstens 40% van het oorspronkelijke territorium. Ook internationale imperialistische verhoudingen scheuren het land in stukken. Het regime is in belangrijke mate afhankelijk van Russische en Iraanse steun om militair stand te houden. Ondertussen worden sommige rebellengroepen gesteund door de Verenigde Staten en de Europese coalitiepartners, terwijl andere steun krijgen van Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, maar ook buurland Turkije.

In 2012 oppert de VS dat Al-Assad aftreedt en dat er “vrije verkiezingen” gehouden zouden worden. Als As-Assad met wanhopige middelen, onder meer het vergassen van hele wijken, de situatie probeert te controleren, wapent de VS vanaf 2013 actief rebellengroepen en creëert ze een no-fly zone. Als dan de terreurgroep ISIS kort na het uitbreken van de burgeroorlog vanuit Irak naar Syrië trekt, vindt het er de ideale voedingsbodem om te groeien: wapens binnen handbereik, geradicaliseerde jongeren, slecht bewaakte olievelden en financiële instellingen, en een “internationale gemeenschap” die in impasse verkeert. Syrië werd een springplank voor een militaire operatie van deze terreurorganisatie in het eveneens door sektarisme verdeelde Irak in 2014.

De ineenstorting van het Iraakse leger in de eerste helft van 2015 prompt de VS om tot luchtoperaties over te gaan in Irak. Als blijkt dat ISIS volledig steunt op de door haar veroverde territoria in Oost-Syrië, gaat de VS over tot militaire bombardementen in Syrië. De aanslagen op de redactie van het satirische magazine Charlie Hebdo in Parijs in januari 2015, op zichzelf een antwoord van ISIS op de door Frankrijk georganiseerde militaire interventiemacht (met onder meer Nederland en België) tegen de terreurbeweging in Irak, overtuigen Frankrijk ervan om vanaf de zomer van 2015 ook luchtoperaties uit te voeren in Syrië. Deze operaties worden dan weer beantwoord door de aanslagen in Parijs van november 2015. In december treedt Groot-Brittannië tot de interventiecoalitie toe.

Syrië is een land dat al honderd jaar door imperialisme en sektarisme verscheurd wordt. Niet in het minst door het eigen regime en dat van andere Arabische mogendheden. Karikaturale pogingen van deze regimes om uit bonapartistische reflexen tot Arabische eenheid te komen, hebben gefaald. Maar Arabisch nationalisme wijst er indirect wel op dat in de regio opportuniteiten aanwezig zijn. Ook de prille verwezenlijkingen van de revoluties in de Arabische wereld, en het enthousiasme voor de Arabische Lente, wijzen in de richting van emancipatie van en door de arbeidersklasse en de arme plattelandsbevolking. Een verenigde Arabische arbeidersklasse met democratische rechten voor de vele minderheden (Koerden, Joden, etc.).

Maar in de plaats van lessen te trekken uit het verleden, lijkt de Nederlandse regering met oogkleppen in een nieuwe oorlog te stappen. De imperialistische en sektarische drijfveren zijn daarmee bondig uiteengezet. De ontkrachting van het spierballengerol van Nederland, doen we binnenkort met een artikel over de militaire interventie in Syrië… van Rusland.

Auteur