Lenins kijk op de coöperaties tijdens de revolutie
Lenins kijk op de coöperaties tijdens de revolutie

Lenins kijk op de coöperaties tijdens de revolutie

Heel wat marxisten blijven in het ongewisse over de arbeidersbeweging (vakbonden, coöperaties, verenigingen) ten tijde van de Russische Revolutie. Mede door de exclusieve focus op de partij.

We vertalen daarom een geschiedenis van de Russische coöperaties om zo een beter idee te hebben van de partij-beweging die de weg bereid heeft voor de Russische Revolutie. Vandaag in deel 3: de kijk van Lenin op de coöperaties ten tijde van de Revolutie.

Zoals Moshe Lewin het aantoonde, werd Lenin meer en meer aandachtig voor de coöperatieve kwestie tussen 1917 en 1924. Wij kunnen dat waarnemen uit twee van zijn belangrijkste teksten over deze kwestie.

Op 28 april 1918 publiceerde Lenin in Pravda « De onmiddellijke taken voor de Sovjetmacht » waarin hij het volgende onderzocht: “De internationale situatie waarin de Sovjetrepubliek verkeert en de essentiële taken van de socialistische revolutie”. Hij nam op het eerste gezicht waar dat “het kapitalisme ons massaorganisaties heeft nagelaten die de overgang kunnen begeleiden naar een inventarisatie en controle door de massa’s van de verdeling van de producten: het zijn de verbruikerscoöperaties.” In feite, zo noteerde hij, “zijn zij minder ontwikkeld in Rusland dan in de ontwikkelde landen, maar ze tellen toch wel tien miljoen leden.”

Het decreet van 1918 vormde in zijn ogen een compromis omdat de coöperaties “niet enkel hebben deelgenomen aan de discussie over het project van het decreet, maar in feite een beslissingsrecht hebben uitgeoefend, sinds de passages van het decreet waar deze instellingen resoluut tegen waren verworpen waren”. Want dit “betekent in principe dat de Sovjetmacht het principe verworpen heeft van het gratis lidmaatschap van de coöperaties.” Hij voegde eraan toe dat “ook het voorstel van de Sovjetmacht, dat ernaar neigde de burgerij compleet uit te sluiten van de bestuursraden van de coöperaties, afgezwakt was, en dat het verbod deel uit te maken van de bestuursraden niet verder ging dan de bezitters van commerciële en industriële bedrijven met een privaat en kapitalistisch karakter.”

Lenin besloot tot slot dat “door dit akkoord met de burgerlijke coöperaties te ondertekenen, heeft de sovjetmacht concreet haar tactische doelstellingen gedefinieerd, net als haar specifieke actiemethoden voor het huidige stadium van de ontwikkeling. Te weten: terwijl leiding werd gegeven over de burgerlijke elementen, terwijl ervan gebruik gemaakt werd, terwijl aan hen bepaalde gedeeltelijke toegevingen werden gedaan, hebben wij de voorwaarden gecreëerd voor een progressieve beweging die weliswaar veel langzamer vooruitgang zal boeken dan wij aanvankelijk hadden voorspeld. Maar tegelijkertijd is zij duurzamer, en kreeg zij een basis en communicatielijnen die steviger verankerd zijn. Zij verwierf posities die beter zijn geconsolideerd.”

Lenin formuleerde enkele praktische doelstellingen, want “nu kunnen (en moeten) de Sovjets hun succes evalueren in het kader van de socialistische opbouw. Meer bepaald door gebruik te maken van een maateenheid die uiterst duidelijk, eenvoudig en praktisch is. En dat door het exacte aantal gemeenschappen (gemeenten of dorpen, wijken, enzovoort) in kaart te brengen waar de ontwikkeling van de coöperaties ernaar neigt de hele bevolking te omvatten en in welke verhouding zij dat doen.”

Vijf jaar later, in mei 1923, komt Lenin terug bij deze kwestie in « Over de coöperatie”. De eerst zin van zijn bijdrage is duidelijk: “Het lijkt me dat wij niet voldoende aandacht geven aan de coöperatie”, want “de coöperatie verwerft bij ons in feite een uitzonderlijk belang”. Indien hij de coöperatieve beweging eerst nog als een “oude schim” omschreef, geeft hij nu nochtans aan dat “aangezien de bevolking maximaal gegroepeerd is in de coöperaties, wordt het socialisme zo gerealiseerd”. Het duidt op “het enorme, onschatbare belang die de coöperatie vandaag bij ons in Rusland heeft verworven.”

Zijn belangstelling gaat nu uit naar de wereld van de kleine boeren die nog steeds een meerderheid vormden: “Zich allerlei projecten voor arbeidersorganisaties inbeelden om er het socialisme op te bouwen, is één iets. Het is een ander iets om te leren het socialisme in de praktijk op te bouwen, in die zin dat elke kleine boer kan deelnemen aan dit werk.” Hij schrijft zich in in het nieuwe kader van de Nieuwe Economische Politiek.

Hij neemt aan dat tegenover “de vele ruimte die toegekend is aan het principe van de vrije industrie en handelen, wij de coöperatie uit het oog verloren hebben, dat wij haar vandaag onderschatten, dat wij al begonnen zijn het gigantische gewicht van de coöperatie te vergeten…” Bovendien pleit hij voor een bevoorrechte politiek (vooral door middel van financiële voordelen) voor de coöperaties, want “het sociale regime dat wij boven alles moeten ondersteunen, is het coöperatieve regime”. Men moet de coöperatieve handelen bevoordelen, “waaraan de echte massa’s van het volk werkelijk aan deelnemen”.

In de coöperaties wil Lenin een « geciviliseerde handelaar » ontwikkelend die het revolutionair enthousiasme combineert met “de bekwaamheid van een intelligente en opgeleide handelaar”. En dat op een manier die “ons in staat stel efficiënt de coöperaties te helpen, en geciviliseerde coöperatie-leden te vormen”, want “het regime van de coöperatieleden, wanneer de productiemiddelen toebehoren aan de maatschappij en het proletariaat als klasse die de burgerij overwonnen heeft, dat is het socialistische regime”. De coöperatie is volgens hem “een derde type van bedrijf dat, vanuit het perspectief van het principe, niet eerder een categorie op zich vormde, namelijk: de coöperaties”.

Maar er moet nog een onderscheid in rekening worden gebracht: “In ons huidige regime, onderscheiden de coöperaties zich van de kapitalistische privébedrijven als collectieve bedrijven, maar zij onderscheiden zich niet van de socialistische bedrijven indien de grond waarop zij zijn gevestigd en de productiemiddelen toebehoren aan de staat, het is te zeggen: aan de arbeidersklasse”. In dat kader “valt de coöperatie geheel samen met het socialisme”.

Tot slot onderstreept Lenin dat « vandaag het middelpunt van de zwaartekracht verplaatst is: het slaat nu op het vredige werk van de culturele organisatie ». De doelstellingen bestaan eruit “ons bestuursapparaat, dat absoluut niets waard is, en dat wij geheel geërfd hebben van het verleden, opnieuw te smeden. Na vijf jaar van strijd hebben wij niet de tijd gehad om op serieuze wijze het te veranderen. En wij konden het ook niet doen. Onze tweede taak bestaat eruit een culturele actie te ondernemen voor de kleine boeren”.

In feite “heeft dit werk onder de kleine boeren de coöperatie als economisch doel. Indien wij hen helemaal konden groeperen in de coöperaties, dan zouden wij met twee voeten in op het socialistisch terrein staan.” Maar “deze algehele organisatie in de coöperaties is onmogelijk zonder een echte culturele revolutie die zich nu aan ons opdringt”, want “om gecultiveerde mensen te worden, moeten de materiële productiemiddelen een zekere ontwikkeling bereikt hebben. Er is een zekere materiële grondslag nodig”.

In Rusland wierp deze politiek van openheid in de kwestie van de coöperaties geen vruchten af. Volgens de Amerikaanse historicus E.H. Carr “toonden de statistieken die aan het begin van 1924 opgesteld waren aan dat 83,4 procent van de detailhandel nog in de private sector verhandeld werd, wat 10% van de sector overliet aan de coöperaties en slechts 6,6 procent aan de staatsbedrijven en –instellingen”. Hij voeger eraan toe: “in de eerste plaats had de NEP een massa aan private handelaars bijeengebracht… (die) de handelsorganen van de staat en de coöperaties in belangrijke mate buiten de sector (van de detailhandel) hadden geduwd”. (4)

Vanaf 1917 hebben de Bolsjewieken, die pas na de machtsovername het strategisch belang ontdekten van de coöperaties, een weg gezocht om de distributiesector en vooral de landbouwproductie uit te bouwen, wat de weg moest openen naar de socialisatie van de productiemiddelen en de distributie. Maar noch de historische omstandigheden, noch hun politieke ervaring in dit domein lieten het hen toe om daarop uit te komen.

Auteur