Donald Parkinson verklaart en verdedigt het model van het minimum-maximumprogramma, door gebruik te maken van het model van Marx en Guesde. Dit artikel verscheen eerder in het Engels bij Cosmonaut. Vertaling door Gus Ootjers.
In dit essay ga ik het hebben over een belangrijk deel van Marx dat vaak wordt genegeerd: zijn bijdrage aan de kunst van het politieke programma. Er is geen gebrek aan literatuur die de theorieën en filosofische ideeën van Marx onderzoekt. Toch vergeten we vaak dat Marx niet alleen een politiek strateeg was, maar ook iemand die bijdroeg aan bestaande politieke bewegingen. Het Communistisch Manifest is waarschijnlijk de beroemdste van zijn bijdragen, geschreven in het heetst van de strijd van 1848. Dit was echter vroeg in Marx’ politieke carrière. Als we zijn meest “rijpe” politieke bijdragen willen begrijpen, is een belangrijk document het programma van de Parti Ouvier1, dat hij samen met Jules Guesde schreef. Dit document is niet alleen een uitdrukking van de politieke opvattingen van de rijpe Marx, maar ook een model voor de opbouw van een minimum-maximumprogramma, dat naar mijn mening het model is waar de socialistische beweging zich vandaag de dag op zou moeten oriënteren.
De reden waarom ik mij op deze vraag richt is niet als oefening in historische archeologie, maar om een licht te werpen op moderne vraagstukken over de kwestie van het politieke programma voor de socialistische beweging van vandaag. Ik ben van mening dat het Programma van de Parti Ouvier tot op de dag van vandaag geldt als een model voor politieke programma’s, niet alleen omdat het een authentieke bijdrage was van de “rijpe” Marx na zijn ervaringen met de Eerste Internationale en de Commune, maar ook omdat de minimum-maximum structuur superieur is aan andere programmatische methoden die vandaag de dag gangbaar zijn bij socialistisch links. Eén zo’n methode, die ik later zal onderzoeken, is het Overgangsprogramma dat wordt aangehouden door de Trotskisten van het blad LeftVoice, die onlangs in een kritiek het minimum-maximum programma onder vuur hebben genomen.
Een politiek programma voor de Franse arbeiders
Om te beginnen zal ik het Programma van de Parti Ouvier onder de loep nemen. De oorsprong van het programma kan worden gevonden in een arbeiderscongres acht jaar na de val van de Parijse Commune, het Franse Arbeiderscongres van 1879, dat de vorming van een onafhankelijke arbeiderspartij en de noodzaak van collectivisering van de productiemiddelen afkondigde. Dit was een klap voor de Proudhoniaanse stromingen die tot dan toe het socialisme in Frankrijk hadden gedomineerd en betekende de opkomst van de marxistische politiek als een georganiseerde kracht in Frankrijk. De twee belangrijkste boegbeelden van de marxistische (of wat later bekend zou worden als marxistische) ideeën in Frankrijk in die tijd waren Paul Lafargue en Jules Guesde. Lafargue was de schoonzoon van Karl Marx, terwijl Guesde de leider werd van de pas opgerichte Federatieve Socialistische Arbeiderspartij. Beiden zochten samenwerking met Marx zelf bij het schrijven van het partijprogramma ter voorbereiding van de nationale parlementsverkiezingen in 18812.
Het proces van het opstellen van het programma begon met het opstellen van een vragenlijst van 101 vragen door Marx bestemd voor het arbeiderspubliek van de socialistische krant La Revue Socialiste. Het doel van de enquête was om informatie te vinden over de leef- en werkomstandigheden van het Franse proletariaat, die kon helpen bij het opstellen van eisen. Guesde reisde door het land om lokale en regionale groepen te organiseren, waarbij hij vaststelde dat de meeste arbeidersgroepen vooral geïnteresseerd waren in hervormingsgezinde eisen voor meer sociale rechten en burgerrechten. Na de rondreis reisde Guesde in mei 1880 naar Londen voor een ontmoeting met Marx en Engels en voor het opstellen van het programma zelf. 3 .
Het voorwoord van de partij werd geschreven door Marx en is een van de meest effectieve en kernachtige samenvattingen van de communistische politiek die ooit op papier zijn gezet. Engels zelf noemde het “een meesterwerk van overtuigende argumentatie die men zelden tegenkomt, helder en beknopt geschreven voor de massa: Ik stond zelf versteld van deze beknopte formulering”4. Marx begint het voorwoord met een eenvoudige samenvatting van de communistische stelling: “dat de emancipatie van de productieve klasse die van alle mensen is, zonder onderscheid van geslacht of ras.” Dit is een duidelijke weerlegging van alle beweringen dat Marx’ communisme alleen van belang was voor de industriële arbeiders, en het weerlegt in één simpele zin dat het marxisme alleen maar “arbeiderisme” is. De strijd van het proletariaat, de productieve klasse onder het moderne kapitalisme, wordt niet gezien als een doel op zich of gerelateerd aan particularistische belangen in de klassenmaatschappij, maar als een middel tot de emancipatie van de universele mensheid. En voor de volledigheid benadrukt Marx het werkelijk universele karakter van deze mensheid door duidelijk te stellen dat hij doelt op de mensheid zonder onderscheid van geslacht of ras. Het internationalistische en anti-patriarchale karakter van de marxistische politiek wordt dus van meet af aan duidelijk gemaakt.
In de volgende paragraaf wordt de voorwaarde gesteld voor de emancipatie van de productieve klasse: dat “zij in het bezit is van de productiemiddelen”. Dit klinkt vanuit ons perspectief misschien eenvoudig, maar in de tijd van Marx moest het verduidelijkt worden. Daarom wordt in de volgende regel van het voorwoord onderscheid gemaakt tussen twee vormen waarin de productiemiddelen in het bezit van de producenten kunnen komen: de individuele en de collectieve. De individuele vorm is een verwijzing naar de boer en de ambachtsman, die als individu hun eigen productiemiddelen bezitten. Deze vorm van eigendom werd gezien als een ideaal dat nagestreefd diende te worden door de volgelingen van Proudhon, die tot die tijd dominant waren in het Franse socialisme. Marx’ argument is dat deze vorm van eigendom steeds meer achterhaald en irrelevant wordt door de ontwikkeling van het kapitalisme, dat zelf de productiemiddelen socialiseert binnen het kader van privébezit en marktconcurrentie. Als gevolg daarvan kunnen de productiemiddelen alleen collectief worden toegeëigend, door het raamwerk van particulier eigendom te verlaten ten gunste van maatschappelijk eigendom. De kapitalistische ontwikkeling heeft de arbeidersbevolking geproletariseerd door hen te scheiden van de productiemiddelen, heeft de vormen van arbeid zelf ontwikkeld tot een veel meer coöperatieve vorm, en heeft de mogelijkheid van terugkeer naar het kleine particulier eigendom afgesloten als men de huidige vormen van productie wil handhaven en verbeteren. Een terugkeer naar individueel eigendom is onmogelijk, waardoor de enige mogelijkheid voor de emancipatie van de producenten komt in de vorm van collectieve toe-eigening.
Hieruit vloeit het volgende gedeelte van het voorwoord voort, waarin de noodzaak van de klassenonafhankelijkheid van het proletariaat en zijn noodzaak om als politieke partij georganiseerd te zijn, wordt verklaard: “collectieve toe-eigening kan alleen voortkomen uit de revolutionaire actie van de productieve klasse – of het proletariaat – georganiseerd in een afzonderlijke politieke partij”. Met andere woorden, alleen het proletariaat als klasse zal door een strijd gedwongen worden zich de productiemiddelen toe te eigenen, omdat het geen eigendomsrechten heeft die het een belang geven in de voortzetting van het systeem van particuliere toe-eigening. Daarom moet het proletariaat zijn eigen politieke partij oprichten met een politiek die uitdrukking geeft aan zijn behoeften als klasse en niet aan de behoeften van de bezittende klasse. Dit betekent niet dat alleen proletariërs lid van de partij kunnen zijn of dat alleen proletariërs voordeel kunnen hebben van de politiek die wordt gevoerd. Boeren, intellectuelen, vakmensen, zelfs klassenverraders van de bourgeoisie kunnen lid van de partij zijn. Maar wanneer zij lid worden van de partij moeten zij hun specifieke klassenbelangen achterlaten en strijden voor de belangen van het proletariaat, zelfs wanneer zij in conflict komen met hun eigen klasse.
Vervolgens wordt in het voorwoord gesteld dat deze klassenonafhankelijke partij van het proletariaat haar doelstellingen zal nastreven met alle noodzakelijke middelen. Maar het voorbeeld dat gegeven wordt van zulke middelen is niet de gewapende strijd of een algemene staking, maar het algemeen kiesrecht, “omgevormd van het instrument van misleiding dat het tot nu toe is geweest tot een instrument van emancipatie”. Het is door middel van massapolitiek, niet door de actie van militante minderheden, dat het proletariaat als klasse moet strijden, en dit houdt in dat het in verkiezingen moet twisten met de partijen van de bourgeoisie. Marx was zich bewust van de beperkingen van het electorale proces en wist dat het gebruikt werd als een legitimeringsmechanisme door de bourgeoisie. Maar hij realiseerde zich ook dat het algemeen kiesrecht een enorm potentieel had als een instrument voor het proletariaat dat ondermijnd kon worden. De electorale arena mocht niet alleen in handen van de bourgeoisie blijven, maar moest worden gebruikt door de arbeiderspartij, die haar politiek in de nationale arena bracht.
Vervolgens eindigt het voorwoord met de vaststelling dat de Parti Ouvier de verkiezingen moet ingaan met een volgende lijst van eisen. Voordat we deze eisen onderzoeken, moet op een bepaald punt worden gehamerd: Het voorwoord van het programma kan worden opgevat als een maximumprogramma. Het vertegenwoordigt het einddoel van de partij dat bereikt zal worden na een periode van economische wederopbouw en sociale transformatie. Het beschrijft het algemene doel van menselijke emancipatie en dat dit bereikt moet worden door het proletariaat en zijn partij aan de macht te brengen en de productiemiddelen te collectiviseren. Met andere woorden, het verkondigt het doel op lange termijn om van het kapitalisme over te gaan naar een communistische maatschappij.
De eisen die volgen zijn zowel politiek als economisch van aard, en vormen een minimumprogramma. Deze vertegenwoordigen onmiddellijke veranderingen waarvoor de partij zal strijden voordat zij aan de macht komt en die zij collectief zal invoeren voordat zij aan de macht komt. Bij een nadere beschouwing van deze eisen zullen we twee belangrijke dingen zien: 1) dat deze eisen, afzonderlijk beschouwd, geen breuk betekenen met het kapitalistische economische systeem en 2) dat ze, als ze in hun totaliteit worden doorgevoerd, een breuk betekenen met de kapitalistische heerschappij over de staat en de vestiging van de politieke heerschappij van het proletariaat. Kortom, het doel van een minimumprogramma is niet om simpelweg een lijst van hervormingen op te stellen waar een partij voor zal strijden om steun en populariteit te verwerven, maar om een routekaart te verschaffen voor het proletariaat om de staatsmacht volledig in handen te krijgen in een revolutionaire breuk.
Deze minimum-maximum indeling is niet uniek voor het programma van de Parti Ouvier. Zoals Jack Conrad heeft opgemerkt5, is het te vinden in het Communistisch Manifest, het Erfurt Programma, en het Programma van 1902 van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. De reden waarom ik mij in het bijzonder op dit historische document richt, is dat het een zeer eenvoudige en duidelijke uitdrukking van deze vorm is, die veel verwarring over de aard ervan opheldert als men het nauwkeurig en aandachtig leest, vooral wat de politieke eisen betreft.
Politieke en economische eisen
De eerste eis in het politieke gedeelte is leerzaam in zoverre zij gericht is op de democratische rechten van de arbeidersklasse:
‘Afschaffing van alle wetten over de pers, vergaderingen en verenigingen en vooral van de wet tegen de Internationale Arbeiders-Associatie. Afschaffing van het livret, de administratieve controle over de arbeidersklasse, en van alle artikelen van het wetboek die de inferioriteit van de arbeider ten opzichte van de baas, en van de vrouw ten opzichte van de man vaststellen.’
Het gaat Marx en Guesde hier in de eerste plaats om politieke vrijheid – het licht en de lucht van het proletariaat, zonder welke het niet kan ademen. Gezien de geschiedenis van het “reëel bestaande socialisme” kan dit voor sommigen verrassend zijn. Want zou de onderdrukking van de burgerlijke pers niet het zwaartepunt moeten zijn? Zeker, we zouden niet moeten toestaan dat de kapitalistische monopolies de controle over de media in handen houden, zoals ze nu doen. Het is ook duidelijk dat Marx hier het meest bezorgd is over de persvrijheid van de arbeidersklasse, want hij zegt dat de wetten tegen de Internationale Arbeiders-Associatie de focus moeten zijn. Het gaat er hier om ervoor te zorgen dat de arbeidersklasse in staat is om te regeren, en in de ogen van Marx moet dit betekenen dat er een vrije pers moet komen waarin de arbeidersklasse zich vrij kan verenigen. De kwestie van het sluiten van de kapitalistische pers was van secundair belang en hing af van de omstandigheden van de revolutie.
Vervolgens wordt het livret genoemd, een vorm van dwangarbeid die tot 1890 in Frankrijk bestond. Het livret was in wezen een paspoort dat men nodig had om van werkgever te kunnen veranderen. Het had de vorm van een kaart waarop iemands uitstaande schulden en verplichtingen aan vroegere werkgevers stonden vermeld, wat betekende dat om van werkgever te kunnen veranderen, deze schulden en verplichtingen door de vroegere werkgever moesten worden vereffend. Een dergelijk systeem toont de achterlijkheid van het Franse kapitalisme, dat nog niet in staat was de “wortel” van de werkloosheid te gebruiken om de beroepsbevolking onder controle te houden en in plaats daarvan vertrouwde op de “stok” van de interne paspoorten. De afschaffing van het livret in het programma wordt dan gevolgd door de vernietiging van alle wetten van de Napoleontische Code die niet alleen de “inferioriteit van de arbeider ten opzichte van de baas” verzekeren, maar ook die welke de ondergeschiktheid van de vrouw ten opzichte van de man afdwingen. Hoewel deze eisen geen breuk met het burgerlijk bestuur noodzakelijk maken, zijn ze toch noodzakelijk, maar niet toereikend voor deze taak.
Na de behandeling van de persvrijheid en het livret gaan Marx en Guesde over tot wat in wezen een anti-klerikale eis is, waarin zij oproepen tot “opheffing van de begroting van de religieuze orden” en de “teruggave aan het volk van de ‘goederen die geacht worden sterfelijk, roerend en onroerend te zijn'”, waarbij zij het voorbeeld van de Commune van Parijs aanhalen, evenals de “afschaffing van de staatsschuld”. Deze eisen zijn beide geïnspireerd door het voorbeeld van de Commune, en zijn in wezen verenigbaar met een diepgaande burgerlijk-democratische revolutie en niet noodzakelijkerwijs eisen die een dictatuur van het proletariaat noodzakelijk maken. Het zijn de volgende twee eisen die ons het best helpen de aard van het minimumprogramma te begrijpen als niet louter reformistische eisen om de arbeiders te verenigen, maar veeleer met een revolutionaire inhoud. Eerst is er de klassieke socialistische eis voor de volksmilitie: “afschaffing van de staande legers en de algemene bewapening van het volk”. Dit wordt gevolgd door de eis dat “de gemeente meester is over haar bestuur en haar politie”.
Wat belangrijk is aan deze eisen is dat zij een breuk zouden vereisen met de bestaande staat in Frankrijk, de Derde Republiek die door Franse radicalen werd gehekeld als “de monarchie zonder de monarch”.5 Het afbreken van het staande leger en de algemene bewapening van het volk gekoppeld aan de overdracht van het bestuur en de controle over de gewapende macht aan de commune zou een overdracht van soevereiniteit hebben betekend en een breuk in de algemene vorm van de staat. De verwijzing naar de Commune maakt dit duidelijk, want Marx maakte duidelijk dat de belangrijkste les van de Commune was dat “de arbeidersklasse kan de kant-en-klare staatsmachinerie niet eenvoudig in bezit nemen en deze voor haar eigen doeleinden in beweging zetten”6 Deze minimumeisen, als een compleet pakket beschouwd, zijn daarom niet louter hervormingen – zij zijn een oproep tot een radicale breuk met de bestaande staat en een overdracht van de macht aan de arbeidersklasse in een nieuwe democratische republiek.
Het radicale karakter van deze politieke eisen ging voorbij aan Guesde, die de programmaonderdelen slechts zag als slogans om de arbeiders tot actie aan te zetten in de hoop dat zij een werkelijk revolutionaire strijd zouden beginnen. Marx zelf had geen tijd voor dergelijke “revolutionaire fraseologie” en benadrukte het praktische, maar ook tijdelijke karakter van deze eisen. Ze waren bedoeld als een praktisch stappenplan voor de arbeidersbeweging om de politieke macht te grijpen, niet slechts als slogans om te roepen om massale stakingen te ontketenen die arbeidersraden zouden oprichten. Het was dit meningsverschil over de holle slogans van Guesde die de aanleiding vormde voor de vaak misbruikte uitspraak van Marx dat als dit het marxisme was, “zeker is dat ikzelf geen marxist ben” 7.
Een mogelijke bron van verwarring over het revolutionaire karakter van dit programma is de aard van de economische eisen. Deze omvatten zaken als de verkorting van de werkdag tot 8 uur en de werkweek tot niet meer dan 6 dagen per week, de verantwoordelijkheid van de maatschappij voor doven en gehandicapten, het toezicht op leerlingen door arbeidersverenigingen, de afschaffing van erfenissen boven een bepaald bedrag, een verbod op het inhuren van arbeidsmigranten tegen lonen die lager zijn dan die van Franse arbeiders, en andere eisen die in wezen hervormingen zijn. Deze eisen vereisen geen breuk met het kapitalisme als economisch systeem, terwijl de politieke eisen in hun geheel wel een breuk met de kapitalistische staat vereisen.
Marx’ revolutie in twee fasen
De redenering hierachter is eenvoudig. Marx zag revolutie in wezen als een proces in twee fasen – eerst moet het proletariaat de politieke macht grijpen en de democratische republiek vestigen, en daarna kan het binnen dit nieuw gevestigde kader de taken op zich nemen van de herstructurering van de maatschappij op een communistische basis. Het grijpen van de politieke macht door het proletariaat leidt niet noodzakelijkerwijs tot de overwinning van het socialisme. Wat met de machtsovername wordt bereikt is het inluiden van een nieuwe fase van de klassenstrijd, waarin het proletariaat de controle heeft over de algemene dwangmiddelen. Klassen bestaan nog steeds, de kapitalistische productiewijze is nog steeds intact. De dictatuur van het proletariaat als uitdrukking impliceert het bestaan van het proletariaat, daarom het bestaan van klassen. Men komt in een tegenstrijdige situatie terecht waarin de uitgebuite klasse nu de macht heeft over de uitbuiters. Alleen door de overwinning van het communisme kan deze tegenstrijdigheid worden opgelost.
Toen hij schreef over de Parijse Commune, stelde Marx dat een algemene vorm van het proletariaat aan de politieke macht was blootgelegd door de beweging van de geschiedenis. De Commune legde nauwelijks de hand op het instituut van privé-eigendom. Wat haar revolutionair maakte was dat zij de vorm van de staat radicaal veranderde en een radicale democratie vestigde die de klasse van loonarbeiders in staat stelde een positie van politieke suprematie te bereiken. Maatregelen zoals het terugroepen van afgevaardigden, het nivelleren van lonen en de volksmilitie waren allemaal bedoeld om de kapitalistische klasse politiek te onteigenen.Door de arbeidersklasse aan de macht te brengen, schreef Marx dat de Commune “…. het rationele medium verschaft waardoor de klassenstrijd haar verschillende fasen op de meest rationele en humane manier kan doorlopen”8. Dit, in combinatie met Engels’ commentaar dat de Parijse Commune een voorbeeld was van de Dictatuur van het Proletariaat, zet de eerste stappen van een theorie van overgang als een klassenstrijd in zichzelf. Een toestand waarin het proletariaat regeert is nog steeds een toestand waarin het proletariaat als klasse bestaat, en is dus geen klassenloze maatschappij. Het is slechts de eerste stap op weg naar zo’n maatschappij, en dat maakt het niet minder een breuk met de bestaande maatschappelijke orde.
Het overgangsprogramma als alternatief
Het minimum-maximum programma zoals geïllustreerd door het Programma van de Parti Ouvier wordt vaak negatief vergeleken met Trotski’s Overgangsprogramma, oorspronkelijk getiteld De doodsstrijd van het kapitalisme en de taken van de Vierde Internationale en later geherpubliceerd onder de titel Het Overgangsprogramma en de strijd voor het socialisme. Het recente artikel9 van Nathaniel Flakin in het Trotksistische blad Left Voice is een voorbeeld van zo’n negatieve vergelijking, waarbij hij het gemunt heeft op de benadering van mijzelf en kameraden in Cosmonaut Magazine en Marxist Unity Slate in DSA. Flakin stelt dat de minimum-maximum tweedeling werd aanvaard vanwege de onvolwassenheid van het kapitalisme in deze tijd, en accepteert de algemene opvatting dat de eisen van het Programma van de Parti Ouvier louter bedoeld waren als dagdagelijkse hervormingen, wat ik hoop te hebben aangetoond als een onjuistheid. Flakin beweert verder dat het minimum-maximum programma een bron was van de ontaarding van de SPD in het steunen van de Eerste Wereldoorlog als een oorzaak van passiviteit en reformisme, een simplistisch historisch verhaal op zijn zachtst gezegd.
Het argument van Flakin is dat het minimum-maximum programma geen brug bevat tussen minimum-eisen en maximum-eisen en daarom niet geschikt is voor een tijdperk waarin de tegenstellingen van het kapitalisme zich in verhevigde mate hebben ontwikkeld. De crisis van het kapitalisme is zo verergerd dat er geen tijd meer is voor “enkele decennia waarin de socialistische beweging politieke en economische concessies van de bourgeoisie kan winnen, en de kwestie van het socialisme naar de verre toekomst kan verschuiven”. Daarom is het nodig eisen te stellen die op de een of andere manier tot een revolutionaire situatie zullen leiden als ze door de arbeidersklasse worden opgepakt en nagestreefd. Dit idee is geworteld in Trotski’s eigen Overgangsprogramma, dat begint met te stellen dat aan de objectieve criteria voor revolutie is voldaan, zodat alleen nog de subjectieve factor van leiderschap overblijft10. Dit leidt tot een benadering waarbij wat de arbeiders nodig hebben in wezen betere leiders zijn die met betere leuzen en eisen komen dan de reformisten en stalinisten die de arbeidersmassa’s tegenhouden die zich anders in een revolutionaire situatie zouden bevinden als ze niet zo misleid waren.
Flakin gebruikt het voorbeeld van de woningbouw – in plaats van van de burgerlijke staat openbare huisvesting te eisen, zou een echte revolutionaire partij arbeiders oproepen deel te nemen aan de “bezetting van luxeappartementen en kantoorgebouwen om alle arbeiders en arme gezinnen te huisvesten”, zodat “zulke bezettingen kunnen worden geïntegreerd in een plan om alle woningen publiek bezit te maken, bestuurd door huurders en hun vertegenwoordigers via directe democratie.” Welke organisatie zo’n bezetting zal leiden wordt aan de verbeelding overgelaten – het is bijna alsof zulke eisen gewoon een manier zijn om de arbeiders tot actie aan te zetten met de hoop dat zo’n strijd zich organisch zal ontwikkelen tot een strijd voor het socialisme zelf, wanneer ze zich realiseren dat bezettingen van luxe flatgebouwen niet getolereerd zullen worden door de burgerlijke politie.
Wat we hier zien is in wezen een strategie van ongeduld – in plaats van het programma te gebruiken als een middel om de arbeidersklasse te verenigen rond een visie van politieke verandering, is het doel slogans en tactieken aan te reiken die de massa’s tot actie zullen aanzetten, in de hoop dat het op de een of andere manier zal leiden tot een “overgang” naar een werkelijke strijd voor het socialisme. Hoe deze overgang zou moeten gebeuren is onduidelijk -Flakin noemt arbeidersraden en fabriekscomités, suggererend dat misschien de eisen die door een trotskistische partij worden gesteld zullen helpen bij de vorming daarvan. Zelfs als dit waar is, en de arbeiders tot actie worden aangezet en door hun strijd arbeidersraden vormen, is het louter bestaan van raden geen feitelijk substituut voor een arbeidersmeerderheid die een regimewisseling wenst en een feitelijk stappenplan heeft voor hoe die te bereiken. Massa-acties van de arbeidersklasse kunnen dit niet vervangen, en uiteindelijk kan het overgangsprogramma zoals het hier wordt voorgesteld alleen maar terugvallen op spontaniteit wanneer er op wordt aangedrongen hoe haar eisen een overgang vormen naar het socialisme.
Flakin geeft toe dat de versie van het minimum-maximum programma dat door Marxist Unity wordt omarmd, bedoeld is om te leiden tot een breuk in de klassenheerschappij van de bourgeoisie. Dus wat is het probleem? Dat er geen uitleg is over hoe deze overgang eruit zou zien en een arbitraire scheiding tussen het minimum en het maximum. Wat het eerste bezwaar betreft, de overgang die deze visie van het Overgangsprogramma omhelst tussen zijn eisen en de directe strijd voor het socialisme is een illusie. Het dringt er bij de arbeiders op aan militante actie te voeren in de hoop dat een dergelijke actie zal uitmonden in een revolutionaire situatie, of op zijn minst de aanzet zal geven tot een massale actie die de arbeiders ertoe zal aanzetten er op een later tijdstip een tot stand te brengen. De hoop lijkt te zijn dat overgangseisen de arbeiders tot actie zullen mobiliseren, waardoor een behoefte aan arbeidersraden of sovjets ontstaat, die vervolgens de revolutionaire voorhoede een opening biedt om deze raden in de juiste richting te sturen. Dergelijke scenario’s zijn in het beste geval een utopie, in het slechtste geval zijn het pogingen om de arbeidersklasse tot een revolutie te manipuleren.
De tweede tegenwerping, dat als ons voorgestelde programma werkelijk revolutionair is, een minimum-maximum verdeling zinloos is, gaat voorbij aan het feit dat een socialistische revolutie een proces in twee fasen is11. De minimumeisen zijn in hun totaliteit bedoeld om de macht van de arbeidersklasse te vestigen. Maar zoals ik al eerder verduidelijkte, is dit niet hetzelfde als de vestiging van een socialistische economie. Het is slechts het scheppen van een politiek kader dat de heerschappij van de arbeidersklasse vastlegt en de mogelijkheid opent van een economische transformatie. De klassenstrijd eindigt niet, maar gaat slechts een nieuwe fase in, waarin de klassenstrijd het karakter krijgt van de afschaffing van de klassen zelf door de omvorming van de productieverhoudingen. Het minimumprogramma komt overeen met de eerste fase van dit proces, het maximum met de tweede. Tenzij we geloven dat de revolutie zelf de totstandbrenging van communistische productieverhoudingen zal zijn, een voorstel van verschillende ultralinksen zoals de obscure Franse pamflettist Gilles Dauve12, dan is de scheiding van het minimum en het maximum niet willekeurig maar juist een verheldering van het proces van de revolutie zelf.
Uiteindelijk komt de aanpak van Flakin neer op revolutionaire fraseologie. De arbeidersklasse heeft geen behoefte aan radicalen die hen vertellen dat ze luxeappartementen moeten betrekken in de hoop dat ze de noodzaak van het socialisme zullen inzien. Wat zij nodig hebben is een visie van de veranderingen die nodig zijn om te breken met de politieke heerschappij van de bourgeoisie en een partij die voor deze veranderingen kan vechten in de arena van de massapolitiek en die de organisatorische basis kan leggen voor een nieuwe proletarische soevereiniteit. Er is geen alternatief voor het opbouwen van zo’n partij door de arbeiders tot massa-acties aan te zetten. De moderne trotskisten van LeftVoice zijn zeker niet tegen de opbouw van een arbeiderspartij, maar hun stroman van “enkele decennia waarin de socialistische beweging politieke en economische concessies van de bourgeoisie kan winnen” komt over als een afwijzing van de jaren van geduldige strijd en scholing die het zal kosten om zo’n partij te vormen die de legitimiteit heeft om te regeren.
Een minimum-maximum programma voor vandaag
Het minimum-maximum model van Marx en Guesde in het Programma van de Parti Ouvier is precies geschikt voor zo’n taak. Het plaatst de politieke veranderingen die nodig zijn voor de arbeidersklasse om de macht in handen te krijgen in het middelpunt, zodat we een meerderheid kunnen opbouwen die zich bewust is van waar ze voor vecht. Het belooft geen afsnijroutes naar de macht, geen valse hoop dat als de massa’s tot actie worden aangezet door radicale slogans, zij een potentiële revolutionaire situatie zullen creëren. Het verduidelijkt dat revolutie de vestiging van de democratische arbeidersrepubliek is, die de weg opent voor de economische wederopbouw van de maatschappij volgens socialistische lijnen, en dat de machtsovername door het proletariaat slechts het begin is van een nieuwe fase in de klassenstrijd en niet een onmiddellijke sprong naar de communistische maatschappij. Het brengt de nog steeds actuele strijd voor democratie aan de oppervlakte en sluit revolutionaire fraseologie en loze oproepen tot actie uit. Duidelijkheid en openheid moeten het kenmerk zijn van alle agitatie en voorlichting van onze bewegingen, en het minimum-maximum model beantwoordt het best aan deze idealen.
Het minimum-maximummodel is echter niet meer dan dat: een model. We kunnen geen programma’s nemen die in de loop van de tijd gefossiliseerd zijn, en ze dan knippen en plakken op onze eigen politieke situatie. Politieke programma’s moeten gebaseerd zijn op zowel de opgebouwde ervaring en theorie van onze historische beweging als op een diepgaand begrip van de huidige politieke situatie. Bij het ontwikkelen van zo’n programma zou een socialistische beweging eisen moeten ontwikkelen die aansluiten bij de huidige behoeften van arbeiders en hun bestaande strijd. Maar het zou ook eisen moeten bevatten die misschien niet onmiddellijk populair zijn, maar die “juist” zijn in de zin dat zij noodzakelijke maatregelen zijn voor de arbeidersklasse om de macht te grijpen. Het doel van een programma moet niet alleen zijn uitdrukking te geven aan populaire eisen van de massa’s, maar ook revolutionaire eisen in de massapolitiek in te brengen. Het is te verwachten dat vaak eisen in tegenspraak zullen zijn met het bestaande bewustzijn, het programma moet een educatief instrument zijn die de noodzakelijke stappen voor het bereiken van een echte socialistische transformatie uitlegt.
Laten we de kwestie van de politie als voorbeeld nemen. Volgens sommige opiniepeilingen13 is 67% van de Amerikanen tegen het afschaffen of opheffen van de politie, terwijl 43% van de Amerikanen voorstander is van het overhevelen van geld van de politiebegroting naar andere sociale diensten. Om deze kwestie programmatisch aan te pakken kunnen we niet in de val trappen van het najagen van opiniepeilingen, noch kunnen we eenvoudigweg slogans van de brede beweging overnemen zonder er verder over na te denken. Een echt marxistisch programma zou de taken van de proletarische revolutie met betrekking tot de kwestie van de wetshandhaving verduidelijken, wat klassiek de afschaffing van huidige gewapende apparaat betekent voor de bewapening van de arbeidersklasse door de organisatie van een volksmilitie. Marxisten hebben deze eis opgepakt omdat wij erkennen dat als de arbeidersklasse werkelijk de staatsmacht wil afdwingen door middel van haar eigen instellingen, zij het repressieve bourgeois staatsapparaat moet vernietigen in plaats van te hopen dat zij het als een instrument kan hanteren. Het simpelweg opwerpen van de slogan van het afschaffen van de politie als een overgangseis, in de hoop dat het de massa’s zal mobiliseren tot een ramkoers met het kapitalisme wanneer zij de noodzaak van de afschaffing ervan inzien om dit doel te bereiken, biedt niet de duidelijkheid die een programma moet bieden. Ook niet is het voldoende om alleen maar op te roepen tot het afschaffen van de politie ten gunste van de sociale voorzieningen; hoewel dit misschien beter in de smaak valt bij de bestaande publieke opinie, biedt het niet de noodzakelijke taken die de arbeidersklasse moet uitvoeren als zij aan de macht komt.
Dit geldt ook voor kwesties die verband houden met de democratisering van de staat en de grondwet. Loyaliteit aan de Amerikaanse grondwet is een vast gegeven in de Amerikaanse politiek, maar een echt politiek programma in dit land zou desalniettemin oproepen tot de afschaffing van de grondwet en het opstellen van een uitdrukkelijk socialistische grondwet als basis voor een nieuwe democratische republiek. Het zou ingaan op de noodzaak van ontwikkelingsherstel en zelfbeschikking voor binnenlandse neo-koloniën. In het economische gedeelte van de grondwet zou de basis worden gelegd voor de socialisatie van de leidende economische sectoren en zou de noodzaak worden uiteengezet van een radicale reorganisatie van de infrastructuur en de ruimtelijke ordening. Het zou de huidige arbeidswetgeving afschaffen en een nieuw arbeidsregime invoeren, gebaseerd op de initiatieven van arbeiders op de werkvloer. Door te weigeren alleen in te gaan op eisen die al populair zijn (zoals in het geval van volksmilities) en daarom op korte termijn te winnen zijn, wordt de partij gedwongen te vechten voor haar overtuigingen onder de massa’s en de noodzaak van een revolutie uit te leggen in plaats van zich te beperken tot louter hervormingen.
Door het minimumgedeelte van het programma te zien als een beschrijving van de fundamentele taken die de arbeidersklasse moet uitvoeren als zij de macht wil grijpen, is onze beweging in staat deze fundamentele kwesties van institutionele verandering op te nemen in onze elementaire agitatie. Dit verkiezen wij altijd boven een aanpak die zich beperkt tot een herhaling van reformistische eisen of oproepen tot militante actie die aan dovemansoren gericht zijn. Onze beweging kan eerlijk en open aan het publiek vertellen wat de politieke en economische veranderingen die wij hopen door te voeren wanneer wij aan de macht komen en het langetermijndoel van menselijke emancipatie verwoorden waar zij ons naartoe moeten brengen. Het minimum-maximum programma in de geest van Marx en Guesde’s Programma van de Parti Ouvier is geen verlanglijstje voor de kapitalistische staat, maar een routekaart voor de opbouw van een revolutionaire arbeidersbeweging die zich bewust is van waar zij voor strijdt en overtuigd is van haar politieke doelen. En om zo’n programma meer dan een fantasie te laten zijn, moeten we strijden voor de eenheid van marxistisch links en het goede nieuws van het socialisme brengen aan de massa’s arbeiders die nog politiek actief moeten worden.
Het Communistisch Platform verschaft kameraden uit alle hoeken van de socialistische beweging de mogelijkheid van communisme.nu gebruik te maken om discussie te voeren. Tenzij anders vermeld zijn gepubliceerde artikelen en brieven daarom niet per se representatief voor de opvattingen van het Communistisch Platform.
- https://www.marxists.org/archive/marx/works/1880/05/parti-ouvrier.htm ↩
- Derfler, Leslie, Paul Lafargue and the Founding of French Marxism, 1842-1882 (Massachusets, Harvard University Press, 1991), pg 184-185. ↩
- Ibid., 185-186. ↩
- Letter from Engels to Eduard Bernstein, October 25th, 1881 https://wikirouge.net/texts/en/Letter_to_Eduard_Bernstein,_October_25,_1881 ↩
- Jack Conrad, Our Republic: https://weeklyworker.co.uk/worker/650/our-republic/ ↩
- Karl Marx, De Burgeroorlog in Frankrijk. https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1871/1871burgeroorlog.htm ↩
- Geciteerd door Engels in Letter to Bernstein in Zurich, 1882. http://hiaw.org/defcon6/works/1882/letters/82_11_02.html ↩
- Geciteerd in Johnstone, Monty. “The Paris Commune and Marx’s Conception of the Dictatorship of the Proletariat.” The Massachusetts Review, vol. 12, no. 3, 1971, pp. 447–462. ↩
- https://www.leftvoice.org/in-defense-of-the-transitional-program/ ↩
- Trotski, Het Overgangsprogramma: ‘Al het gepraat, dat de historische voorwaarden voor het socialisme nog “niet rijp” zouden zijn, is slechts een product van onwetendheid of van bewust bedrog. De objectieve voorwaarden voor de proletarische revolutie zijn niet slechts “rijp”, maar zijn al aan het rotten. Zonder sociale revolutie en wel in de eerstvolgende historische periode, wordt de hele menselijke beschaving met een catastrofe bedreigd. Alles hangt af van het proletariaat, d.w.z. in de eerste plaats van haar revolutionaire voorhoede. De historische crisis van de mensheid is terug te voeren op de crisis van de revolutionaire leiding.’ https://www.marxists.org/nederlands/trotski/1938/1938overgangsprogramma.htm ↩
- Dit wordt meesterlijk uitgelegd in Kautsky’s uitstekende pamflet The Social Revolution. https://www.marxists.org/archive/kautsky/1902/socrev/index.htm ↩
- Zie Eclipse and Re-emergance of the communist movement(1974) voor dit perspectief. https://libcom.org/library/eclipse-re-emergence-communist-movement ↩
- https://eu.usatoday.com/story/news/politics/2021/03/07/usa-today-ipsos-poll-just-18-support-defund-police-movement/4599232001/ ↩