James Linney recenceert Fat chance: the hidden truth about sugar, obesity and disease van Robert Lustig, Uitgeverij Forthestate, 2013, pp320, €11,99 bij BOL.com
Vroeger ging het advies om gewicht te verliezen en een gezond leven te leiden ongeveer als volgt: ‘Eet minder, beweeg meer’. Suiker kreeg een vermelding, voornamelijk als waarschuwing om kinderen ertoe te beweging hun tanden te poetsen, maar het was zeker niet het kwaadaardig genie van het plot.
Het boek van Robert Lustig staat in een lijn van recente boeken – in het Nederlands is met name De voedselzandloper van Belgisch arts Kris Verburgh populair – welke het punt uitgebreid maken dat dit advies, zoals elk sprookje, gebaseerd is op een halve waarheid en voornamelijk een fantasie. Het mantra ‘eet minder, beweeg meer’, zo stelt hij, heeft juist bijgedragen aan het groteske obesitas probleem dat we vandaag hebben. Meer mensen sterven nu aan de complicaties als gevolg van obesitas dan aan ondervoeding. In 2008 waren er meer dan 1,4 miljard volwassenen met overgewicht wereldwijd en obesitas is sinds 1990 verdubbeld. In Amerika lijdt een derde van de volwassen bevolking nu aan overgewicht en de stijgende trend laat geen spoor van vertraging zien. Maar dit is zeker niet louter een probleem in de VS en Europa: Het niveau aan overgewicht reikt wereldwijd recordhoogtes en het probleem houdt geen rekening met grenzen of economische ontwikkeling.
Lustig is een Amerikaanse kinderarts die is gespecialiseerd in endocrinologie en dit boek is een resultaat van jaren aan de observatie, de behandeling en het onderzoek van en naar kinderen die aan overgewicht lijden. Deze kinderen hebben nu regelmatig diabetes type 2, hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten, zaken die voorheen enkel bij volwassenen werden waargenomen.
In het eerste deel van het boek probeert de auteur om een aantal mythes onderuit te halen die al lang en breed verspreid in de wetenschap worden gekoesterd, mythes die voor een deel zijn geassimileerd door de voedselindustrie.
Drie mythes
Inhoudsopgave
Mythe 1: Een “calorie is een calorie” en om een gezond gewicht te behalen en behouden hoef je simpelweg de calorieën uit te balanceren, waarin wat erin komt ongeveer hetzelfde moet zijn als met wat er wordt verbruikt. Dit is een lievelingsargument voor de fastfoodketens: Het claimt dat haar producten onderdeel kunnen zijn van een gezond dieet, zolang de consument haar calorie input en output maar balanceert. Met andere woorden, het doet er niet toe of je je 2000 kilocalorieën inneemt door twee Big Mac menu’s te eten of door 100 wortels op te peuzelen (beide raadt ik overigens niet aan): Als je het niet opgebruikt, zal je lichaam de energie bewaren, althans dat is de claim.
Studies over de effecten van verschillende typen voedsel op de stofwisseling van het lichaam maken echter duidelijk dat kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. Bepaalde soorten voedsel (raad eens welke…) stimuleren hormonale veranderingen die vernietigende pathologische gevolgen hebben, ze maken je ziek. Hormonen zijn de postduiven van het lichaam: Ze racen door je bloed om signalen naar je organen te sturen, daarbij wijzigen ze je stofwisseling.
De hoofdrolspeler hier is insuline. Insuline wordt vaak beschreven als het ‘energie opslaghormoon’ van het lichaam. Hoe hoger het niveau aan insuline, hoe meer energie (in de vorm van vet) wordt opgeslagen. Chronisch verhoogde niveaus aan insuline leiden tot een insuline weerstand in je lichaam en daarmee tot diabetes type 2. De vet opslagcapaciteiten van insuline hebben een evolutionaire basis: Gedurende onze geschiedenis als soort waren we jager-verzamelaars en hadden we te maken met periodes van schaarste, bijvoorbeeld gedurende de winter. Het was daarom van essentieel belang dat we de capaciteit hadden om zoveel als mogelijk energie op te slaan in tijden van overvloed.
Mythe 2: Het is ons gedrag, ‘lui’ zijn en ‘gulzigheid’, welke resulteert in een slechte stofwisseling. Nog een erg behulpzame aanname voor de fastfood kapitalisten, want het is natuurlijk niet hun schuld dat mensen lui zijn. Sterker nog, ze kunnen wijzen op al het goede dat ze op dit terrein doen, zo zijn Coca Cola en McDonald’s een van de grootste sponsoren van sport evenementen.
In het boek wordt deze theorie ondersteboven gehaald. Door het bestuderen van de effecten van grote hoeveelheden insuline op het lichaam hebben we ontdekt dat een ander hormoon, leptine, wordt afgeremd. Leptine kan het signaal aan vetcellen geven dat ze geen energie meer hoeven op te slaan. Het resultaat is een chronische, valse staat van verhongering, welke weer leidt tot het opzoeken en opslaan van meer energie. Met andere woorden, je voelt je hongeriger, ellendiger en je hebt veel minder de behoefte om te gaan wandelen. Dit brengt ons tot de laatste mythe.
Mythe 3: Om het probleem op te lossen hoeven we enkel meer te bewegen. Deze oplossing wordt vooral in de medische sector geprezen, door politici en door de fastfood industrie. Dit is echter op meerdere manieren problematisch. Een van de problemen is dat voorbewerkt voedsel steeds meer energie geconcentreerd is geworden. Wil je bijvoorbeeld de energie weg joggen die je hebt binnen gekregen met 250 ml aan sinaasappelsap, dan moet een man van 68kg meer dan 30 minuten lopen. De conclusie is dat beweging, hoewel goed voor de gezondheid, niet het obesitas probleem oplost.
De echte slechterik
In het tweede deel van het boek komt Lustig op de echte slechterik in het verhaal: Suiker, of specifieker, fructosesiroop. Deze zoetstof wordt gemaakt van maïs waarvan een deel van de glucose kan worden omgezet in extra fructose.
Fructose is uniek onder de koolhydraten omdat het alleen kan worden verwerkt in de lever. Als de lever meer fructose binnenkrijgt dan het aan kan, zet het dit om in levervet wat op zichzelf weer een aantal stofwisselingsprocessen in gang zet die als geheel bekend staan als metaboolsyndroom. Dit kan leiden tot diabetes, een hoog cholesterol gehalte, leverproblemen en hart- en vaatziekten.
Suiker, zo stelt de auteur, is een chronisch en dosisafhankelijk gif. Het is zeer verslavend, omdat het dezelfde dopamine beloningsmechanismen activeert als andere verslavende substanties, wat leidt tot de klassieke negatieve symptomen van verslaving: Ontwenningsverschijnselen, schaamte, vreetbuien en voortdurend eten, ondanks de negatieve gevolgen. Suiker is de meest voorkomende toevoeging aan voedsel en zit in meer dan 80% van al het bewerkte voedsel. Het wordt niet altijd duidelijk vermeld op het etiket en wordt vaak ook onder andere namen erop gezet, zoals dextrose, melasse en maltodextrine.
Voedselproducenten voegen niet alleen grote hoeveelheden suiker toe, ze onttrekken voedsel ook van vezels omdat vezels de houdbaarheid van de producten vermindert, niet goed invriest en de suikerrush vermindert die klanten juist terug brengt voor meer. Vezels (oplosbare en onoplosbare) zijn niet verteerbaar door het lichaam en dienen als barrière rond suikers wat tot gevolg heeft dat deze langzamer in het bloed worden opgenomen, daarmee vermijdend de gevaarlijke insuline-piek. Dit is waarom fruit eten zoveel beter is dan fruitsappen drinken. Zonder de vezels (die worden afgebroken door er sap van te maken) is fruitsap – ‘van concentraat’, ‘100% natuurlijk’, zelfs die ‘zonder toegevoegde suikers’ – slechter voor je dan een vergelijkbare hoeveelheid Coca Cola, omdat het geconcentreerder is in suikers.
Na het opzetten van deze erg uitgebreide argumentatie tegen de vernietigende effecten van suiker in ons lichaam, vestigt de auteur zijn aandacht op politieke en individuele oplossingen voor het omkeren van de aangerichte schade. Laten we eerst kijken naar zijn advies voor de veranderingen die we op persoonlijk niveau kunnen doorvoeren. Deze kunnen worden samengevat als: ‘eet echt voedsel’. Hij adviseert om voorbewerkt voedsel te mijden in supermarkten, restaurants en thuis. Dit kan een aantal mensen helpen, namelijk diegenen die erg gemotiveerd zijn en wiens dieet waarschijnlijk sowieso al een stuk beter is dan van diegenen die het meeste lijden onder overgewicht. Maar het is overduidelijk geen oplossing.
Nu wil ik niet zeggen dat het zinloos is om mensen te onderwijzen in de gevaren van suiker en het geven van praktisch advies in het maken van betere voedselkeuzes, maar gezien de realiteit waarin het meeste voedsel wordt gemaakt en hoe deze aan ons wordt opgedrongen via reclame vanaf onze vroege jeugd, is dit advies van weinig waarde. De reclame industrie heeft vele decennia en ontelbare hoeveelheden geld gespendeerd aan het perfectioneren van het verkopen van giftig voedsel zonder voedingswaarde. Ze richten zich graag op kinderen: Net als bij tabak is het zaak ze zo vroeg mogelijk verslaafd te maken aan je merk naar keuze.
De andere leugen is het idee van een keuze. De auteur geeft zelf toe dat het idee van een persoonlijke voedselkeuze een illusie is: “Ongeveer 80% van de 600 000 consumenten artikelen voor voedsel in de VS hebben toegevoegde suikers. De enige manier om dit te ontwijken is door ze zelf te verbouwen” (p257). Dit brengt ons tot de kern waarom elk individueel initiatief tot een oplossing voor dit probleem gedoemd is te mislukken: Ten eerste moet het niet verrassend zijn dat hoe armer je bent in een industriële samenleving, hoe waarschijnlijker het zal zijn dat je aan overgewicht lijdt. De werkende klasse heeft als geheel minder vrije tijd, meer stress in hun leven, minder geld om uit te geven aan duur ‘echt voedsel’. De realiteit is dat er erg weinig keuze is met betrekking tot voedsel dat zowel betaalbaar als beschikbaar is, niet in de minste plaats ook vanwege de vervreemding die hun kijk op alle waren beïnvloed.
De macht en mogelijkheden liggen in de handen van de voedselproducenten en, niet verrassend, geven zij de voorkeur aan producten die nauwelijks tot geen voedingswaarde hebben en schadelijk zijn, omdat deze goedkoop te maken zijn en ze helpen om continu nieuwe producten op de markt te brengen. Ook al worden ze onder druk gezet om producten, bijvoorbeeld, minder vet te maken, dan halen ze het vet eruit en vervangen het door een verborgen suiker, plakken er een ‘gezond’ label op en verhogen de prijs.
Oplossingen?
Dit brengt ons tot het ‘volksgezondheid oplossing’ deel van het boek. Lustig begint met de redenering dat de claim van de voedselindustrie tegen overheidsingrijpen – namelijk dat dit zou leiden tot extra bureaucratie, betutteling en een verstoring van de vrije markt – een drogreden is. De auteur geeft toe dat de Amerikaanse obsessie met vrije keuze voor de consument eigenlijk een dekmantel is, waarachter het gezicht schuilt van monopoliekapitaal. Hij wijst erop dat “90% van het voedsel dat wordt geproduceerd aan je wordt verkocht door 10 conglomeraten… ” (p234). Met grote invloed op de markt komt grote invloed van de overheid.
Eerlijk is eerlijk: Lustig geeft toe dat de voedselindustrie een enorme invloed heeft op regeringsbeleid en hij verwijst naar twee voorbeelden die het uitlichten waard zijn. De eerste gaat over de afhankelijkheid van fructose als een voedseltoevoeging die grotendeels stamt van de Amerikaanse Farmer’s Bill uit de jaren ’30. Dit zette een groots systeem op van subsidies voor boeren die grote hoeveelheden maïs produceerden. De regering was zich bewust dat voedseltekorten een bron van sociale onrust waren en ze hadden dan ook in crisistijd behoefte aan een goedkope, overvloedige bron van calorieën die aan veel voedsel kon worden toegevoegd.
Het tweede voorbeeld dat wordt gegeven gaat over de poging van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) in 2002 om een rapport te publiceren getiteld Diet, nutrition and the prevention of chronic diseases. In dit rapport – ’technisch rapport serie 916′ – werd de conclusie getrokken dat suiker een groot risico vormt voor de volksgezondheid van de wereld en iets dat niet meer dan 10% van de dagelijkse inname zou moeten vormen in een dagelijks dieet patroon. Dit dreigende rapport veroorzaakte een paniekreactie in de lobbygroepen van de voedselproducenten en hun pogingen om invloed te krijgen gingen in een hoge versnelling. Binnen de kortste keren hadden ze de regering Bush aan hun zijde en dreigde de minister van volksgezondheid, Tommy Thompson, zelfs om $406 miljoen aan jaarlijkse contributie aan de VN achter te houden zou het rapport worden gepubliceerd.
Ondanks dit overduidelijke samenspannen tussen de voedselindustrie en de regering denkt Rovert Lustig dat de oplossing ligt in het altijd rechtvaardige juridische systeem. Hij heeft de misplaatste gedachtegang dat “rechtszaken een goed middel zijn om de aandacht te krijgen van de voedselindustrie en de regering zodat ze wellicht zelfs het juiste gaan doen…” (p25). Ja, natuurlijk, rechtszaken voeren tegen bedrijven die budgetten hebben van miljarden om de beste advocaten in te huren, rechters te beïnvloeden die dichtbij de regering staan of zelfs nauwe banden hebben met de voedselindustrie zelf… veel geluk daarmee.
Tussen de andere oplossingen is er de suggestie van een suikerbelasting. Ondanks het feit dat zulke regressieve belastingen vooral de armen zullen treffen vind Lustig dit terecht omdat de gezondheidsklachten als gevolg van suiker disproportioneel door armen wordt gevoeld. Een vreemde logica, om het zacht uit te drukken. Maar een suikerbelasting is iets wat ook in andere landen een bepaalde aandacht heeft gekregen. Zo riep de Britse Vereniging van Medici onlangs op voor een dergelijke belasting en is in de uitgelekte belastingplannen van het kabinet Rutte uitgekomen dat de belasting op onder meer frisdranken fors omhoog gaat. Er is echter geen bewijs dat het belasten van een heel klein deel van het voedsel – zoals frisdranken – zouden leiden tot een verminderde suiker inname en ten tweede is het geen substituut voor een gezond en betaalbaar alternatief. Suikervrije frisdranken bevatten vaak een lange lijst met allerlei chemische stoffen die vaak maar net door de controle van de voedsel en warenautoriteiten komen. Er is geen bewijs dat deze behulpzaam zijn en er is het gevaar dat ze juist de verslaving naar suiker in het lichaam bevestigen die het dan gaat zoeken in andere bronnen. Veertig procent van Coca Cola’s omzet komt nu van suikervrije dranken, waarom worden de mensen dus niet dunner?
De auteur komt nog met wat halfbakken ideeën om suikerconsumptie te verminderen, geen van deze is nieuw en vormen op z’n best een afleiding van de oorzaak. Bijvoorbeeld: Een leeftijdsgrens op frisdranken, een verbod op fastfood restaurants dichtbij scholen en striktere regels omtrent licenties voor automaten. In de kern vindt de auteur dat suiker op dezelfde manier moet worden behandeld als alcohol en tabak en hij denkt dat dit kan worden bereikt door een beroep te doen op de regering. Ten slotte “heeft het volk in een democratie de macht”. Als communist heb ik echter een heel ander idee over wat democratie is. Regeringen in de VS en elders zijn in de eerste plaats politieke vertegenwoordigers van de belangen van kapitaal. En net zoals met ontspanningsdrugs zal meer politie en meer regels het probleem niet oplossen, eerder verergeren.
Dit boek bevat erg behulpzame informatie over de vernietigende effecten van het moderne, door kapitalisme gecontroleerde dieet: Informatie die beschikbaar zou moeten zijn aan juist diegenen die er het meeste onder hebben de lijden, de werkende klasse. Maar we moeten niet doen alsof het een probleem zou zijn van één ingrediënt of enkel van de voedselindustrie. Het wereldwijde probleem van obesitas komt voort uit de productiemodus van voedsel als geheel. Het beïnvloed iedereen, niet enkel boeren in ontwikkelingslanden, fabrieksarbeiders onontwikkelde landen of de miljoenen kinderen die aan dodelijke vormen van overgewicht lijden. De strijd voor een gezond dieet moet hand in hand gaan met de strijd voor een gezonde productiemodus, onder controle en beheer van de werkende klasse.
Dat gezegd hebbende, laat ik eindigen met twee adviezen die ik regelmatig biedt aan mijn patiënten: Eet je fruit, drink het niet en als het etiket zegt “laag in vet”, wees waakzaam.