“Zolang de moderne staat bestaat”, schreef de Duitse sociaaldemocraat Karl Kautsky 1892, “zal het zwaartepunt van zijn politieke werkzaamheid steeds in het parlement liggen”. Dat was enkel vroeger, een stevige 120 jaar geleden, zul je denken. Want vandaag hebben de Europese Commissie, de financiële markten en de particratie van de bestuurspartijen de nationale parlementen in een houdgreep. En het Europees parlement is al helemaal een lachertje. Niettemin heeft Kautsky een punt, want wat is het alternatief?
Kautsky was doorheen zijn carrière als theoreticus ook een actief raadgever voor de parlementaire fractie van de sociaaldemocratische partij van Duitsland (de SPD). Dat het parlement zo’n belangrijk rol te vervullen heeft, werd al in 1892 door een aantal sociaaldemocraten gecontesteerd. Het debat over de rol van het parlement en de verhouding van de sociaaldemocratie daartoe, nodigde Kautsky uit om bovenop zijn uiteenzetting van het partijprogramma – waar zijn visie op het parlement is gecanoniseerd – een brochure te schrijven speciaal aan deze kwestie gewijd: “Parlementarisme, volkswetgeving en sociaaldemocratie” (1893).
Maar om Kautsky een dikke 120 jaar na datum echt te kunnen begrijpen, hoeft de lezer vooral rekening houden met drie bijkomende elementen. Het zijn drie zaken die als een rode draad doorheen zijn brochure lopen en gezamenlijk de context vormen waartegen we dit werkje moeten plaatsen. Zonder deze context lijkt Kautsky ofwel een erg naïef persoon die denkt via het parlement tot een maatschappijomwenteling te komen, ofwel een reformist die plat op de buik gaat voor de lucratieve kanten van het werk in het parlement.
De sociaaldemocratie tussen hamer en aambeeld
Inhoudsopgave
Ten eerste is er het historische succes van de SPD tijdens de verkiezingen van 1890. Twaalf jaar voordien heette de SPD nog de Socialistische Arbeiderspartij van Duitsland (SAPD) en kreeg zij een verbod opgelegd. De zogenaamde uitzonderingswet, ook wel bekend als de socialistenwet, van Duits kanselier Otto von Bismarck verbood elke manifestatie van socialistische politieke organisatie. De SPD, de socialistische vakbonden en clubs werden onder de grond gejaagd. Individuen die socialist waren, konden zich wel nog kandidaat stellen voor de verkiezingen. Maar zonder openlijke organisatiemogelijkheden stonden de socialisten in het parlement zwak.
Er ontspon zich een hevig debat tussen antiparlementaire revolutionairen, reformisten die hun sociaaldemocratisch karretje aan de liberale fractie wilden koppelen, en leden die een middenpositie aannamen: een ondergrondse, onafhankelijke organisatie uitbouwen om illegaal propaganda te voeren, gekoppeld aan zichtbare aanwezigheid in het parlement. Op socialistische leest geschoeid. De centrumpositie haalde het. Een deel van de antiparlementaire linkerzijde moest de partij verlaten terwijl de naar ontbinding strevende rechterzijde geen alternatieve leiding kon bieden aan de sociaaldemocratische beweging.
Na twaalf jaar van ondergronds werk, gecombineerd met deelnames aan verkiezingen, verdwenen de repressieve wetten en behaalden de sociaaldemocraten een monsteroverwinning. De partij, die zich ondertussen de nieuwe naam SPD had aangemeten, schaarde de meeste stemmen achter zich: bijna anderhalf miljoen op een dikke 7 miljoen kiezers oftewel bijna 20 procent. Desondanks werd de SPD maar de vijfde partij. In een aantal deelstaten zoals Pruisen golden beperkingen op het algemeen stemrecht in het nadeel van de arbeidersklasse. De SPD kreeg maar 35 zetels terwijl de tweede partij, de christelijk-conservatieve centrumpartij, 106 zetels in het parlement kreeg toebedeeld.
Rittinghausens directe wetgeving en Zwitserland
Tijdens de twaalf jaar die de partij ondergronds had doorgebracht, leefden een aantal sociaaldemocratische leiders noodgedwongen in ballingschap in het buitenland. Onder meer in Groot-Brittannië maar ook in Zwitserland. In dat laatste land bestond vanaf het einde van de 19de eeuw een systeem van directe wetgeving dat overigens nog steeds van toepassing is. Inwoners van de deelstaten kunnen, indien zij genoeg handtekeningen vergaren, een bindend referendum organiseren: de uitslag van de volksraadpleging over een bepaalde kwestie bepaalt er de koers die de regering moet varen. Dit model heeft een aantal sociaaldemocraten en niet-socialistische Duitsers sterk beïnvloed en vormt een tweede reden waarom Kautsky zijn brochure schreef.
Moritz Rittinghausen was een grondlegger van de theoretische opvattingen over volksraadpleging. Hoewel veel socialistische leiders het niet met hem eens waren en tegen hem polemiseerden, was Rittinghausen wel lange tijd een actief sociaaldemocraat. In de jaren 1840 trad hij toe tot de communistische beweging, waarin hij onder meer bijdroeg als redacteur voor de Nieuwe Rijnse Courant van onder anderen Karl Marx, Wilhelm Liebknecht en Friedrich Engels, en in 1848 nam hij aan de revolutie in Duitsland deel. In 1869 was hij medestichter van de Duitse sociaaldemocratie, de Eisenacherstrekking waartoe Wilhelm Liebknecht ook behoorde.
Misnoegd over de zwakte van het Duitse parlement, zag Rittinhausen in referenda het alternatief op het zinloos gekakel in het politieke halfrond. Hij bedacht een combinatie van referenda met een getrapt systeem van volkscomités die konden beraadslagen over politieke kwesties. Deze visie op directe democratie werd lang niet door alle socialisten gedeeld en het bracht hem in conflict met de partij. Rittinhausen was bijvoorbeeld jarenlang parlementslid voor de SPD en in de jaren 1880 doorbrak Rittinghausen de partijdiscipline door tegen de besluiten van het sociaaldemocratisch congres en tegen de stemadviezen van de parlementaire fractie in te gaan. Hij werd in 1883 uit de sociaaldemocratisch fractie gesloten. Rittinghausen zou Kautsky’s brochure nooit lezen: hij stierf in 1890.
Directe democratie in de arbeidersbeweging
Ondanks de polemiek tegen Rittinghausen heeft directie democratie in de socialistische arbeidersbeweging wel historisch een belangrijke plaats verworven. Dat is de derde invloed op Kautsky. Van de massastaking die de spontane wil van het volk uitdrukt over sovjets en arbeidersraden tot zelfs communicatie via sociale media: het is van alle tijden dat socialisten en revolutionairen de directe democratie als antwoord beschouwen op de door bureaucratie geleide samenleving. Dat was in de jaren 1890 niet veel anders. Niet alleen was er Moritz Rittinghausen, ter linkerzijde van de Duitse sociaaldemocratie circuleerden er bijvoorbeeld veelvuldig semi-anarchistische benaderingen van de klassenstrijd.
Niettemin had de revolutie van 1848, aldus de partijleiding, aangetoond dat de arbeidersklasse een sterke, gecentraliseerde partijorganisatie nodig heeft om een revolutie tot een goed einde te brengen. Zo’n organisatie is als vanzelfsprekend op autoriteit gebaseerd: de stem van de partijleiders weegt zwaarder door dan de stem van een doordeweeks lid. Het lijkt een contradictie voor een communistische organisatie om belang te hechten aan zulke autoriteit. Hoe ga je met deze paradox om? Leidt het niet tot meer bureaucratie? Maakt de revolutionaire energie zulke trage partijorganisaties dan niet overbodig? Is radicale democratie niet verschillend van het burgerlijk systeem? Wat ís arbeidersdemocratie nu eigenlijk?
Kautsky’s kritiek op de volkswetgeving rekent gedeeltelijk af met zulke visies. Het belang dat hij hecht aan het parlement, weerspiegelt een visie op het belang van autoriteit in de partij. De autoriteit van de sociaaldemocratie in het parlement is een afspiegeling van de autoriteit van sociaaldemocratische partijleiders over de beweging. Niettemin mag Kautsky’s werk niet worden beschouwd als een kritiek op sovjets. Deze Russische particulariteit uit de revoluties van 1905-7 en 1917-1921, die door een aantal marxistische organisaties vandaag als een soort summum van arbeidersdemocratie wordt beschouwd, bestond niet toen Kautsky zijn brochure schreef. Hadden ze bestaan, dan had hij het parlement verdedigd tegen opvattingen die het parlement door de sovjet willen vervangen.
Het parlement in Groot-Brittannië
Nu de drie elementen die de contextuele rode draad doorheen Kautsky’s werk vormen, geschetst zijn, is het tijd Kautsky’s zinnebeelden weer te geven. Uit een lezing van zijn werk, die is gekoppeld aan inzicht in zijn theoretische opvattingen in andere werken, komt naar voren dat hij het Britse parlement als voorbeeld nam. Hij geeft bewijsvoering dat Groot-Brittannië als het ware het vaderland van de democratie en het parlement is – al is het woord parlement afgeleid van oud-Frans voor een “spreken” of “beraadslaging”.
Een groot deel van de brochure is gewijd aan zijn historische uiteenzetting van de ontwikkeling van de revolutionaire democratie – een (klein)burgerlijke strekking die als doel had de staat te verzwakken ten voordele van de klassenbelangen van het volk. Tijdens de Franse Revolutie bijvoorbeeld was de revolutionaire democratie de grondlegger van de afbraak van de feodale heerschappij tijdens de meest radicale jaren van de revolutie. Democratie is hier niet zozeer een systeem van heerschappij, maar een ideologische, politieke strekking. Uit een aantal breuken en ontwikkelingen binnen deze strekking is bijvoorbeeld in de jaren tussen 1830 en 1870 geleidelijk aan de sociaaldemocratie geboren.
Kautsky levert echter ook zijn bewijs voor de stelling dat de burgerij en kleinburgerij ondanks hun aanvankelijke steun voor democratische ideeën veel te zwak is gebleken om de democratische, revolutionaire ontwikkelingen tot hun meest logisch conclusies te leiden. Uit angst voor een overrompeling door de arbeidersklasse – een sociale klasse die demografisch en organisatorisch in staat was de kleinburger zwaar te overtreffen – sloten leden van de (klein)burgerij gewillig “rotten agreements” of duivelspacten met de staat en het grootgrondbezit. Deze alliantie moest de arbeidersklasse onder de knie houden, maar betekende ook een einde van de democratie als onafhankelijke strekking.
Uit deze vaststelling en het conflict dat rees over deze duivelspacten, ontstond de sociaaldemocratie. Een strekking die meende dat de arbeidersklasse de meest revolutionaire, democratische klasse was. De klasse die werkelijk democratische verwezenlijkingen zou kunnen behalen en een democratische samenleving kon inluiden. De heerschappij van de arbeidersklasse, de klassendictatuur van het proletariaat zoals dat heette, zou tegelijk de meest democratische samenleving zijn. De democratische republiek was wat de sociaaldemocratie trachtte te bereiken als tussenstap naar de communistische samenleving.
De rotten agreements hadden als gevolg dat de burgerij het parlement lang niet altijd serieus nam. Afhankelijk van welke deal met de staat werd gesloten, was het parlement zwak of sterk. Waar de burgerij een oppositiestrijd voerde, wou ze het parlement versterken. Waar de burgerij de macht deelde met bureaucratisch instituties en de landadel, was het parlement een façade. In deze context schreef Kautsky onder meer in 1902 dat de arbeidersklasse de democratische eisen van de burgerij van voorheen weer zou opnemen. Eén zo’n taak was de versterking van het parlement tegen de staat, het leger en andere bureaucratische, ondemocratische machten.
Zijn voorbeeld was de Commune van Partijs, een gekozen gemeenteraad die ten midden van een revolutionaire crisis de opstand van de Parijzenaars tegen het Pruisisch leger en de Franse burgerij had geleid. De commune was aldus Kautsky voor herhaling vatbaar en kon ook op het niveau van de nationale parlementen werken. Hier zien we Kautsky’s zogenaamde oorspronkelijke zonde die de voorstanders van de sovjetdemocratie hem toe-eigenen: hij beschouwde het parlement als hét democratisch instrument voor de dictatuur van het proletariaat. In Groot-Brittannië, zo impliceerde zijn werk, was het ook een democratisch parlement dat de macht had over het land. Alleen heeft de arbeidersklasse er geen echte arbeiderspartij zoals in Duitsland.
Versterk het parlement
Hoewel Rittinhausen en Kautsky moeten vaststellen dat de Duitse burgerij niet van zins is te strijden voor de (parlementaire) democratie en zij het politieke halfrond links laat liggen voor lucratieve dealtjes met het Pruisisch establishment, trekken beide daaruit verschillende conclusies. Rittinghausen laat het parlement eveneens links liggen en bepleit de directe volkswetgeving. Kautsky daarentegen ijvert juist voor een versterking van het parlement en het centraal stellen van de parlementaire werking in de partij.
Rittinghausen bemerkte in 1848 dat ondanks de invloed van de revolutie op de elite de grondwettelijke vergadering van dat jaar uitpuilde van de zogenaamde kleine bezitters die in hun eigen belang optraden. Dat zijn leden uit de vrije beroepen zoals advocaten, dokters maar ook professoren (eigenaars van intellectueel eigendom), etc. Het burgerlijk parlementarisme ondersteunt maatregelen die tot deze scheeftrekking leiden, wat ervoor zorgt dat relatief weinig leden van de arbeidersklasse het tot in het parlement schoppen. Kautsky erkent dat, maar benadrukt daarom het nut van een arbeiderspartij: de verkozen intellectuelen onder socialistische vlag treden niet in hun eigen belang maar in het breder belang van de arbeidersbeweging op.
Tegen de voorkeur van Rittinghausen voor de directe volkswetgeving, brengt Kautsky in dat deze wetgeving eveneens een burgerlijke maatregel is. Dictators als Louis Bonaparte in de jaren 1840 en 1850 gebruikten referenda om delen van de bevolking achter hun maatregelen te scharen. Een kwestie werd zo geformuleerd dat de bevolking wel moest stemmen in het voordeel van de elite. Het parlement daarentegen is een plaats waar ideeën met elkaar botsen. Doorheen de parlementaire debatten kan de arbeidersklasse uitmaken wie in wiens belang optreedt en kan de klasse zelf een oordeel vellen over hoe te stemmen.
Het parlement is ook het strijdtoneel van partijen. In een partij georganiseerde mensen staan sterker dan de ongeorganiseerden die individueel voor een referendum gaan stemmen. Daar schuilt ook een kritiek in het getrapt systeem van Rittinghausen. Rittinghausen wilde de bevolking organiseren in comités die elk op eigen niveau over kwesties zouden beraadslagen en hun besluiten zou doorgeven naar het hoger niveau. Echter zal de meest georganiseerde groep dit niveau naar zijn hand kunnen zetten. Bovendien wordt dit systeem erg gecompliceerd in de huidige samenleving waar duizend-en-een zaken behandeld moeten worden. Eveneens rijst de vraag: wie doet de administratie van die niveaus? Wie overziet de geschillen en debatten? Rittinhausen stond voor een neutrale bureaucratie – maar dat bestaat niet.
Kautsky is niet tegen een bureaucratie, als ze maar beperkt is. Er moet nu eenmaal in een moderne samenleving, vanwege de hoge mate van arbeidsdeling en de complexiteit van de debatten met vertegenwoordiging worden gewerkt. Deze vertegenwoordiging kan in een strijdtoneel als het parlement de bureaucratie controleren. De volksraadpleging is volgens Kautsky daartoe niet in staat.
Toch mag de baby niet met het badwater worden weggegooid, vindt Kautsky. Volksraadplegingen kunnen in sommige gevallen nuttig zijn en de parlementaire democratie versterken. Maar als de arbeidersklasse moet kiezen, dan moet ze gaan voor een directe versterking van het parlement tegen de staatsbureaucratie. Referenda waren bijkomstig, de franjes aan het firmament. Ook in landen als Groot-Brittannië, vond Kautsky, moesten de arbeiders voor de directe weg gaan, geen omweg maken via volksraadplegingen.
Hoewel de sociaaldemocratie de grootste bepleiter van democratie moet zijn, meent Kautsky dat democratie ook tegen haar kan worden gebruikt. Zeker als de arbeidersklasse ongeorganiseerd is, is de parlementaire democratie een middel tot façade en bedrog jegens de arbeidersklasse. De debatten zijn dan schijndebatten en de regering neemt meer macht naar zich toe. Echter, als de arbeidersklasse een eigen partij in het halfrond heeft, is ze in staat het parlement naar haar hand te zetten, de democratie te versterken en de debatten reële inhoud te geven.
Conclusie
Uit recent studiemateriaal komt naar voren dat het beeld dat Kautsky schetst van de democratisch als politiek-ideologische strekking en het Britse parlement te rooskleurig was. Het Britse parlement maakte deel uit van een door en door bureaucratisch systeem terwijl de democratisch hoogstens een minderheidsstrekking was. De burgerij had de bureaucratische structuren van de feodale staat nodig om als minderheid haar programma te kunnen doordrukken onder de meerderheid van boeren en ambachtslui. Om de meest radicale, democratische fase van de Franse Revolutie in te luiden, was bijvoorbeeld “rode terreur” nodig. Zonder terreur kon de democratische minderheid toen paradoxaal genoeg niet besturen.
Zoals ik in een eerder artikel heb proberen aantonen, was de Amerikaanse (klein)burgerij behoedzaam voor de creatie van een democratische staat. De Verenigde Staten hebben altijd beweerd een republiek te zijn tégen democratie, een begrip dat de burgerij heeft vereenzelvigd met “mob rule” of de brutale heerschappij door het gepeupel. Dat er vandaag een “Democratische Partij” in de VS is, is het resultaat van een polemiek waarbij een deel van de burgerij uitgescholden werd voor democraten. Een naam die zij als geuzennaam bleef dragen. Tot op vandaag is democratie in de Verenigde Staten een gecontesteerd begrip.
Toch zijn er positieve lessen te trekken. Kautsky benadrukt het belang van organisatie van de arbeidersklasse om de parlementaire democratie ten volle te benutten. Als vandaag het parlement volkomen gecorrumpeerd is en afhankelijk is van ondemocratische instellingen als de financiële markten, dan komt dat voor een belangrijk deel ook door de afwezigheid van een arbeiderspartij. Kautsky’s visie is heel invloedrijk geweest op de houding van de sociaaldemocratie ten opzichte van het parlement.
Aangezien uit dit werkje wat te leren valt over de houding die de arbeidersbeweging tegenover het parlement en referenda kan aannemen, kunnen we ook parallellen trekken met de toepassing van de vertegenwoordigende democratie vandaag. Gezien het Schots referendum over haar onafhankelijkheid, het lot van de Franse en Nederlandse referenda over de Europese grondwet, de zwakte van het Europees parlement en de controle van de Europese Commissie over de nationale parlement, is dit nog steeds een relevante tekst.
Karl Kautsky, Parlementarisme, volkswetgeving en sociaaldemocratie, 1893.
Deze uiteenzetting is gebaseerd op de sessie “Kautsky, parliament and referenda” van Ben Lewis tijdens de Communist University in Londen op 17 augustus 2014.