Onlangs had ik een gesprek met twee vrouwen die actief waren in de arbeidersbeweging. De een werkt voor de vakbond, de andere was ooit lid van de SP. Te gewelddadig, te confronterend, te gevaarlijk: hoewel beiden strijdvaardig zijn, hebben ze me verteld niet meer zo graag naar betogingen van de vakbond te komen, zeker als ze zich in Brussel voordoen. Een blogje over de vraag waarom de arbeidersbeweging cultuur nodig heeft.
Sommige vakbondsbetogingen, zeiden beide vrouwen, worden ontsierd door groepen mannen die slechte, luide muziek meebrengen, bommetjes gooien, of seksistische, racistische en homofobe opmerkingen maken. Dat is uiteraard het gevolg van de alcohol die in een aantal vakbonden, zoals de Belgische metaalvakbond, gretig gedronken of verkocht wordt. Ook in Frankrijk gebeurt het wel eens.
De beide vrouwen hebben daarom besloten, zo zeiden ze, om twee keer na te denken voor ze aan zo’n grote betoging zouden deelnemen. Het is een bekommernis die de laatste jaren meermaals opduikt. Ook de pers weet dat tijdens vakbondsbetogingen, en dan voornamelijk internationale betogingen in Brussel, de frustraties de bovenhand kunnen halen.
Door de tamme houding van de vakbondsleiding ten opzichte van de regeringen, ontbreekt het vaak aan een concreet doel op de betogingen. In landen waar de vakbeweging nog sterk staat, is een betoging een middel om stoom af te laten onder de vele tienduizenden leden.
Maar stoom dat niet geleid wordt, blaast alle kanten uit. Een gevaarlijke situatie, wat beide vrouwen ook ondervonden. Een van de gevolgen van de ongeregelde stoom zijn rellen en buitensporig geweld. Zo kreeg tijdens de Europese betoging van april 2014 een lid van de Belgische ‘liberale’ vakbond een steen tegen het hoofd – vermoedelijk van een dokwerker. Je kinderen meenemen naar grote vakbondsbetogingen wordt zo afgeraden.
Niet veel later zei één van de vrouwen me dat ze iemand kent die zijn vakbondsleden strijdliederen aanleert – “om ze bezig te houden tijdens betogingen”. Het lijkt triviaal. De strijdliederen zouden de slechte schlagermuziek die je soms hoort in Brussel kunnen vervangen. Maar dit weetje is echter belangrijker dan op het eerste gezicht lijkt.
De arbeidersbeweging, en zeker de socialistische, heeft in het verleden altijd groot belang gehecht aan strijdliederen. Elke betoging, elk evenement was voorzien van één of meerdere fanfares en koren. Dat vind je her en der nog in landen waar de socialistische beweging op 1 mei massaal op straat komt (Italië, België, …).
Deze muziekverenigingen – om een overkoepelende term te gebruiken – worden ter linkerzijde soms wel eens afgedaan als ouderwets of zelfs “reformistisch”. Reformistisch omdat het enerzijds een teken zou zijn van de neiging bij arbeiders om de weg van de minste weerstand te nemen (lidmaatschap van een muziekvereniging lijkt apolitiek en weinig strijdvaardig).
Een deel van de linkerzijde tracht eenheid “in strijd” te smeden. Alsof ervan uitgegaan wordt dat woede – over het bezuinigingsbeleid, over ontslagen, over magere pensioenen – de arbeidersklasse aaneen zou rijgen en hen een doel zou geven: revolutie. Bekijk je het op die manier, dan is een muziekfanfare maar een mager beestje.
Anderzijds omdat in een aantal landen de sociaaldemocratie inderdaad de lokale partijafdelingen onderbenutte ten voordelen van culturele organisaties. Politieke discussie werd verzaakt voor koken, muziek, etc. Als de mensen maar gebonden konden worden aan de partij, zo dacht menig bureaucraat. Hoewel deze bekommernis in een aantal gevallen terecht is, zegt dat echter niets over de verenigingen zelf.
In tegendeel: muziekverenigingen waren belangrijk doordat ze – samen met andere organisaties – de acties van de partij gaven wat ze nodig had: een doelbewustzijn. Strijdliederen houden de participanten “bezig”, maar brengen ook een goed te begrijpen boodschap over en smeden eenheid. De aanwezigheid van culturele, socialistische verenigingen was belangrijk om op elke actie aan te duiden wat het doel was.
Dat is iets wat vandaag in veel gevallen ontbreekt. De alternatieve, socialistische cultuur heeft plaats gemaakt voor bureaucratische regie (stewards, politiebegeleiding, één speech op het einde en vlug weg, …) en ‘merchandising’ (ballonnetjes, t-shirts, stickers, …). Daarnaast moet iedereen het maar behelpen met individuele slogans, t-shirts en bordjes.
Hoewel een aantal elementen uit de merchandising niet per se slecht is, draagt het lang niet altijd bij tot het smeden van eenheid en vooral duidelijkheid op het vlak van de doelstellingen. Het zijn leuke cadeautjes – ben je niet voor niets met de trein gekomen. Ook de individuele slogans van de aanwezigen kunnen de bewuste creatie van een alternatieve cultuur niet vervangen.
“Eenheid in strijd”, het antwoord ter linkerzijde, is een cruciale leuze. Maar ze is zonder duurzame arbeidersorganisaties vaak niet veel meer dan de andere zijde van het medaillon. Want waar moet de stoom heen die de arbeidersbeweging in haar strijd aflaat? Naar de “revolutionaire partij”? Als deze partij niet veel meer is dan een grotere variant van de revolutionaire groeperingen die we vandaag zien, dan zal van eenheid in strijd weinig in huis komen.
Dit is geen oproep aan de socialisten, marxisten, anarchisten, etc. in de wereld om massaal muziekverenigingen op te zetten. Het is veeleer een poging uit te leggen waarom alternatieve cultuur en het geduldig uitleggen van een doel – waar muziek toe bijdraagt – opnieuw een belangrijke plaats zou moeten krijgen.
De Europese vakbetoging waar het gesprek over ging, is een mooi voorbeeld van waarheen het kan leiden als het aan concrete doelen ontbreekt. Want wat willen we van Europa? De één is voor de EU, de ander tegen. Iedereen wil een sociaal Europa, maar dan heeft het ook geen concrete betekenis.
Veel hangt af van de mate waarin we een Europees programma ontwikkelen, maar dat kunnen we alleen als we de hele beweging bewust maken van het belang van internationalisme, en dat tegen nationalisme, racisme en individualisme in. Alternatieve cultuur is daar een hulpmiddel voor.