Pikken op Piketty
Pikken op Piketty

Pikken op Piketty

Een kritische recensie door Michael Roberts die eerder in de Weekly Worker is verschenen.

mr_krabs_spongebob_squarepants_wallpaper-normal5.4Er was eens een obscure Franse mainstream econoom die met andere economen (Emmanuel Saez, Anthony Atkinson en Gabriel Zucman) samenwerkte aan verschillende studies van ongelijkheid en rijkdom in moderne economieën zoals die van de VS. Na een aantal jaar van onderzoek, ontwikkelde deze Fransman de theorie dat de ongelijkheid van rijkdom in kapitalistische economieën de tendens heeft te groeien tot een punt waar het kan leiden tot grote maatschappelijke instabiliteit. Deze tendens is zijn “centrale tegenstelling van het kapitalisme”.

Die econoom is Thomas Piketty. Toen hij z’n magnum opus van 677 pagina’s afgelopen oktober in het Frans publiceerde, werd het, afgezien van enkele Franse economen, volledig genegeerd, zelfs cynisch ontvangen. Toen werd het vertaald naar het Engels en gepubliceerd in de VS en veranderde alles. Het werd niet enkel het best verkopende boek over economie, maar zelfs het beste non-fictie boek van het jaar. Het verkocht beter dan kookboeken van sterrenkoks en reisboeken van beroemdheden.

Michael Roberts is een onafhankelijk Marxist. In 2009 verscheen van zijn hand The Great Recession en hij beheerd de weblog The Next Recession. Hij werkt in Londen als econoom  en heeft daardoor een grote kennis van de financiële sector. Hij is al ruim 40 jaar overtuigd van de Marxistische analyse op de samenleving. Hij heeft een Trotskistische achtergrond, was lid van Militant en ging mee met de IMT breuk. Hij is inmiddels geen lid meer van de IMT, hoewel hij daar wel nog mee correspondeert.

Er volgde een overvloed aan recensies, debatten en interviews met deze man van het moment. Het boek werd verrukt ontvangen door mensen als Branko Milanović, de expert op het gebied van ongelijkheid in de wereld, die het “een van de keerpunten in economisch denken” noemde1, en door de goeroe van liberaal Keynesiaanse economie, Paul Krugman, die het in de New York Review of Books beschreef het als “werkelijk prachtig”2. Martin Wolf van de Financial Times noemde het “buitengewoon belangrijk” en “geweldig”3. John Cassidy, in de New Yorker, zei: “Piketty heeft een boek geschreven dat niemand kan negeren die is geïnteresseerd in een essentieel probleem van onze tijd”4.

De titel is een duidelijke verwijzing naar Karl Marx’ Kapitaal, gepubliceerd in 1867. Piketty lijkt te suggereren dat hij Marx’ analyse bijwerkt (zelfs corrigeert) dat hij had over het 19e eeuwse kapitalisme, naar dat van de 21e eeuw. Maar Piketty is geen Marxist.

Hij groeide op in Clichy, voornamelijk een arbeiderswijk in Parijs. Zijn ouders waren allebei actief lid van Lutte Ouvrière (Arbeidersstrijd) – een Trotskistische partij die nog steeds een aanzienlijk lidmaatschap heeft in Frankrijk. Op een reis naar Roemenië met een hechte vriend begin jaren ’90, na de val van de Sovjet-Unie, had hij een openbaring: “Deze ervaring vaccineerde me voor de rest van m’n leven tegen luie, antikapitalistische retoriek, omdat wanneer je deze lege winkels zag, je de mensen in de rij zag staan voor niets, het me duidelijk werd dat we privaat eigendom en markten nodig hebben, niet enkel voor economische efficiëntie, maar ook voor persoonlijke vrijheid”5. Piketty verzette zich tegen wat hij als Marxisme zag en koos voor sociale hervorming. Hij werd een adviseur voor de neoliberale Ségolène Royal, toen zij presidentskandidate was voor de sociaal-democratische Parti Socialiste tijdens de verkiezingen in 2007.

Waarom ‘Marx fout zat’

Volgens Piketty behoeft Marx een correctie omdat, ondanks zijn slimme intuïtie dat “accumulatie van privaat kapitaal kan leiden tot de concentratie van rijkdom in steeds minder handen” (p1), hij het hele mechanisme hoe dit zich ontwikkeld totaal verkeerd heeft. Marx dacht dat het kapitalisme een “apocalyptisch” einde zou hebben, maar dankzij “moderne economische groei en de verspreiding van kennis” is dit ontweken. Toch er is nog steeds het probleem van de “diepe structuren van kapitalistische ongelijkheid”.

Piketty informeert ons verder dat de basis van Marx’ voorspelling van een apocalyptisch einde van het kapitalisme gebaseerd is op “oftewel het rendement op kapitaal geleidelijk zou verkleinen (waardoor de motor van de accumulatie stilvalt, wat leidt tot gewelddadig conflict tussen kapitalisten) of dat van het kapitaal aandeel in het nationaal inkomen oneindig zou blijven stijgen, totdat de arbeiders in opstand zouden komen” (p9). Marx schatte in dat lonen zouden stagneren of zouden dalen. Dat was verkeerd omdat, “zoals zijn voorgangers dat ook deden,  Marx geen rekening hield met duurzame technologische vooruitgang en geleidelijk groeiende productiviteit, welke een kracht is die tot zekere hoogte kan dienen als tegenwicht voor het proces van accumulatie en de concentratie van kapitaal” (p10). Helaas, zie je, gebruikte Marx geen statistische gegevens die voorhanden waren in de 19e eeuw en “wijdde hij weinig aandacht” aan hoe een non-kapitalistische maatschappij zou werken. Zou hij dat hebben gedaan, zou hij z’n vergissingen hebben vermeden.

Aldus Piketty.

Het zou voor iedere student van Marx’ analyse over de kapitalistische economie al duidelijk moeten zijn dat Piketty er niet mee bekend is dat Marx inzag hoe technologische ontwikkelingen een impact zouden hebben op productiviteit, als de keerzijde van kapitalistische accumulatie. In plaats hiervan, accepteert Piketty de verdraaiing van Marx door mainstream economen die Marx’s theorie projecteren als een ‘ijzeren wet van lonen’ en een nulgroei in productiviteit: “Marx’ theorie steunt impliciet op een strikte vooronderstelling van een nulgroei in productiviteit over de lange termijn” (p27).

Het is niet verwonderlijk dat Piketty op deze manier schrijft wanneer we te weten komen dat hij toegeeft dat hij het boek dat dezelfde titel draagt als het zijne nooit heeft gelezen: “Het is me nooit echt gelukt het te lezen. Ik bedoel, ik weet niet of jij het eens hebt geprobeerd te lezen. Heb je het eens geprobeerd? … Het Communistisch manifest van 1848 is een kort en sterk stuk. Das Kapital is, denk ik, erg moeilijk te lezen en was voor mij geen grote invloed … Het grote verschil is dat mijn boek een geschiedenis schetst van kapitaal. In de boeken van Marx is er geen data”6.

Alweer zien we de bewering dat Marx’ Kapitaal geen data zou bevatten om zijn theorie te staven over de wet van waarde en uitbuiting en de wetten over de beweging van het kapitaal, het toont de onwetendheid van Piketty over het werk wiens naam hij voor zijn boek heeft geadopteerd.

De data-aanval

Piketty’s boek zit barstens vol data – en dit doet, naar mijn mening, het boek alleen maar goed. De verdienste hiervan is dat het de gegevens verwerkt en op basis daarvan een theorie en wetmatigheden probeert op te bouwen. Hij stelt bijvoorbeeld: “Alle sociale wetenschappers en alle burgers moeten een serieuze interesse tonen in geld, zijn meting, de feiten die eromheen zitten en zijn geschiedenis. Diegenen die er veel van hebben, missen nooit een kans om hun interesses te verdedigen. Weigeren om om te gaan met getallen komt zelden ten goede aan de minder bedeelden” (p577). Echter, het compileren van veel data kan leiden tot fouten in de meting, moeilijkheden in de interpretatie en een vooringenomenheid in de analyse. En hier concentreert zich dan ook de recente kritieken op Piketty’s boek. De redacteur van de Financial Times, Chris Giles, heeft de grote hoeveelheden bronmateriaal doorgenomen. Hij kwam erachter dat Piketty elementaire vergissingen had gemaakt in de verwerking van sommige bronnen. Hij stelde ook dat de auteur “willekeurige” veranderingen had doorgevoerd in sommige van zijn geschatte data zonder uitleg. Piketty had zijn bronnen gekiend gekozen, gebruik makende van verschillende metingen in verschillende landen gedurende verschillende periodes. Giles maakte nieuwe berekeningen op basis van andere bronnen en stelde dat er geen “duidelijke opwaartse trend” is in de ongelijkheid van rijkdom in Europa.

Piketty heeft zich met kracht verdedigd tegen deze kritiek van Giles en ik heb sympathie met hem. Data is altijd inadequaat en vaak tegenstrijdig en het is ook makkelijk om elementaire vergissingen te begaan. Maar het is beter om het te proberen en bewijzen te leveren en, bovenal, bronnen te geven en je methode te beschrijven zodat anderen je conclusies kunnen verifiëren of – zelfs beter – reproduceren. Dat is de wetenschappelijke methode. Zoals Piketty stelt in zijn antwoord op Giles, hij heeft op zijn minst alle data en de methode online gezet zodat iedereen het kan nakijken7. En dat is meer dan we kunnen zeggen van het gros van de mainstream economie, die of geen bewijs levert van theoretische aannames of geen methode beschrijven of zelfs beide nalaten. Piketty beargumenteert ook dat meer recent werk over ongelijkheid door zijn collega’s, Saez en Zucman, die andere methodes hanteren, “mijn conclusies  bevestigen en versterken”8. Hij rekent er dus op dat enige fouten of vooronderstellingen in z’n eigen data “geen grote impact hebben op de algemene bevindingen”9.

Kapitaal en rijkdom

In mijn ogen zijn er veel grotere problemen in Piketty’s werk dan inconsistenties in de data. Ten eerste is er het essentiële verschil tussen rijkdom en kapitaal dat hij negeert. Voor Piketty is “kapitaal gedefinieerd als het totaal van niet-menselijke bezittingen dat kan worden bezit en verhandeld op een markt. Kapitaal houdt in alle vormen in van werkelijk bezit (inclusief een eigen huis) en ook financieel en professioneel kapitaal (fabrieken, infrastructuur, machines, patenten, etc.) die worden gebruikt door bedrijven en overheidsinstanties” (p46). Eigenlijk betekent kapitaal en rijkdom (voornamelijk persoonlijke rijkdom) voor Piketty hetzelfde: “Om de test te vereenvoudigen, gebruik ik de woorden ‘kapitaal’ en ‘rijkdom’ door elkaar, alsof ze perfect synoniem zijn” (p47).

Dit is duidelijk anders dan kapitaal zoals Marx dit definieert. Voor hem is kapitaal een sociale relatie die specifiek is aan de kapitalistische productiemodus. Onder de kapitalistische productiemodus worden dingen en diensten die mensen nodig hebben simpelweg geproduceerd als een geldmakende activiteit, maar dit geld komt van waarde die wordt gecreëerd door inspanning van arbeidskracht, met de meerwaarde bovenop de levensnoodzakelijkheden van arbeid die is toegeëigend door de eigenaars van het kapitaal. Het circuit van kapitaal is volgens Marx dus als volgt: G-W…P…W1 naar G1. Dat wil zeggen: kapitalisten hebben geld (G), dat wordt geïnvesteerd in waren (W), productiemiddelen en grondstoffen, die worden verbruikt door arbeid tijdens de productie (P) om waren te produceren (W1) die dan worden verkocht op de markt voor meer geld (G1). Kapitaal (G) breidt de waarde uit om meer kapitaal te accumuleren (G1). Maar enkel arbeid creëert nieuwe waarde.

Voor Piketty wordt dit proces van uitbuiting van arbeid en de sociale relaties die daarbij horen genegeerd. Kapitaal is rijkdom en rijkdom is kapitaal. Maar rijkdom bestond voordat de kapitalistische productiemodus dominant werd en is niet specifiek voor kapitalisme. Rijkdom is slechts de maat van alle bezittingen bij elkaar, tastbaar of financieel. Dus, voor Piketty is het proces van kapitaal G…G1. Geld vergaart meer geld (of rijkdom). Het boeit niet hoe dat gebeurt en daarom is het dus niet noodzakelijk kapitaal te definiëren als iets anders dan rijkdom.

Dit is wat Marx “vulgaire economie” noemt: Niet in staat zijn het onderliggende proces van accumulatie te zien en slechts af te gaan op de uiterlijke verschijning – enkel vanuit het perspectief van de houder van rijkdom. In het boek verwijst Piketty naar de romans van Jane Austen en Honoré de Balzac, waar alle karakters die rijkdom bezaten leefden van het inkomen dat daaruit vloeide (p53). Het enigste waarin zij waren geïnteresseerd was een rendement op die rijkdom, niet hoe dat werd gecreëerd (hetzij door slaven, loonarbeid, grondpacht of rente uit staatsschuld).

Piketty sluit expliciet de aanpak van de klassieke economen en Marx uit: “Sommige definities van kapitaal stellen dat de term alleen gebruikt moet worden in relatie tot die componenten van rijkdom die direct worden ingezet in het productieproces … deze beperking lijkt mij wenselijk noch praktisch” (p48). Dus “sloot ik het idee uit dat eigen huisbezit moet worden buitengesloten van de definitie op grond van het gegeven dat het ‘onproductief’ is, in tegenstelling tot productief kapitaal dat gebruikt wordt door bedrijven en overheden … de waarheid is dat al deze vormen van rijkdom nuttig zijn en productief en de twee belangrijke economische functies van kapitaal reflecteren”.

Welnu, een eigen huis is uiteraard erg nuttig voor zijn gebruiker – het heeft een gebruikswaarde, zoals Marx zou zeggen. Maar deze vorm van rijkdom is niet productief voor nieuwe waarde (oftewel winst), tenzij het eigendom is van een vastgoedbedrijf die het verhuurd als een bedrijf. Desalniettemin verzint Piketty een manier voor deze rijkdom om toch een inkomen te genereren: “Onroerend goed kan worden gezien als kapitaal bezit welke ‘huiselijke diensten’ oplevert, welke waarde worden gemeten door haar equivalent wanneer het zou worden verhuurd”. Doet dit er toe? Oh, jazeker.

Door onroerend goed, netto financiële activa en grond bezit mee te nemen in zijn definitie van kapitaal, komt Piketty tot tegenovergestelde conclusies dan Marx over het rendement op kapitaal. En dat is belangrijk. Om te beginnen, is Piketty geïnteresseerd in de verdeling van de rijkdom, niet in hoe het wordt geproduceerd. Voor hem ligt de belangrijkste tegenstelling in deze verdeling, terwijl het voor Marx juist in de productie is te vinden. Voor Marx is privaat eigendom van de productiemiddelen voor winst de grote breuklijn in de moderne maatschappij; voor Piketty is privaat eigendom voor altijd geaccepteerd, het is enkel te ongelijk.

r groter dan g

Dit brengt ons tot wat Piketty grootmoedig betitelt als zijn “eerste fundamentele wet van het kapitalisme” (p52). Kapitaals aandeel in het nationale inkomen (α) is gelijk aan de verhouding (β) van kapitaal inkomen in een economie, vermenigvuldigd met het netto rendement op kapitaal (r). Dus, de ongelijke verdeling van rijkdom, uitgedrukt als kapitaal’s aandeel van het inkomen, zal stijgen als het rendement van bestaande rijkdomsverhouding (de kapitaal inkomensverhouding) stijgt. Anders gesteld, de rijkdomsverhouding zal stijgen als kapitaals aandeel van het nationaal inkomen stijgt.

Volgens Piketty is deze wet beter dan Marx’ wet van de tendens van de dalende winstvoet. Zoals hij stelt, “het rendement op kapitaal is een centraal concept in veel economische theorieën. Met name Marxistische analyse legt de nadruk op de dalende winstvoet – een historische voorspelling die behoorlijk onjuist bleek te zijn, hoewel het een interessante ingeving bevat” (p52). Marx zat ernaast omdat hij dacht dat r zou dalen naarmate de tijd verstreek, welke periodiek crises zou veroorzaken. In plaats hiervan stelt Piketty dat r helemaal niet daalt naarmate de tijd verstrijkt, maar stijgt of in ieder geval redelijk gelijk blijft. Het probleem voor het kapitalisme van de 21e eeuw is dus: Als r (het rendement op kapitaal) groter is dan g (de netto nationale inkomensgroei), dan zal kapitaal’s aandeel in het inkomen groeien en zal de wereldwijde kapitaal-inkomensverhouding sociaal onacceptabele niveaus bereiken.

De centrale crisis voor het kapitalisme is daarmee een van verdeling. Wanneer het nettorendement op kapitaal groter is dan de groei van het netto nationaal inkomen – dat wil zeggen, wanneer r groter is dan g – “impliceert de ongelijkheid in r>g in zekere zin dat het verleden de toekomst verslindt: rijkdom uit het verleden groeit automatisch sneller, zelfs zonder arbeid, dan rijkdom die komt van arbeid die kan worden bewaard”. Dus zelfs een “ogenschijnlijk klein verschil tussen het rendement op kapitaal en het groeitempo kan, op termijn, grote en destabiliserende effecten hebben op de structuur en dynamiek van sociale ongelijkheid” (p77).

Er is vrijwel niets in Piketty’s boek dat hoog- en laagconjuctuur behandelt, of iets over de grote depressie, de grote recessie of andere recessies, buiten de opmerking dat de grote recessie een “financiële paniek” betrof (zoals Ben Bernanke claimt) welke niet zo erg was als de grote depressie vanwege ingrepen door de centrale banken en de staat. Er is niets over de verkwisting van productie, banen en inkomens die voorkomen door periodieke crises in de kapitalistische productiemodus.

In plaats daarvan neemt Piketty de gebruikelijke neoklassieke uitleg over dat deze gebeurtenissen, net zoals oorlogen, exogene “schokken” waren voor de lange termijn uitbreiding van de productie en economische groei onder het kapitalisme (p170). Crises zijn enkel kortetermijnschokjes en we kunnen in plaats hiervan terugkeren naar deze fundamentele wet: “Omdat het ons toelaat het potentieel evenwicht te begrijpen waarnaar de kapitaal inkomensverhouding neigt op de lange termijn, wanneer de effecten van schokken en crises worden opgeheven”. Keynes zou wellicht het volgende weerwoord geven: ‘We gaan allemaal dood op lange termijn’.

Voor Piketty is r>g een tendens dat soms overkomen wordt door tegentendensen, of een divergentie soms tegengewerkt door een convergentie. Bijvoorbeeld, tussen 1913 en 1950 viel r scherp naar beneden en dus was g in de periode na de oorlog hoger dan r en daalde de ongelijkheid als gevolg hiervan (zie figuur 1). De andere kant van de medaille is Piketty’s voorspelling dat dat r hoger dan g zal uitvallen voor de rest van deze eeuw en zal dus kapitaals aandeel in inkomen en ongelijkheid doen toenemen.

Dit zal zo zijn omdat globale groei miniem zal zijn. Productie per hoofd van de bevolking nam met gemiddeld 1,6% toe sinds het jaar 1700 – voor de helft vanwege bevolkingsgroei, de andere helft vanwege productiviteitsgroei. Groeipercentages van 3% en 4% hebben alleen korte periodes bestaan. Ook is de bevolkingsgroei aan het dalen van 1,3% per jaar naar 0.4% tegen 2030 en “is er geen historisch voorbeeld van een land op het technologisch wereldniveau waar productieve groei per hoofd van de bevolking voorbij de 1,5% ging over een langere periode” (p93). De 20ste eeuw zag opkomende economieën zoals Japan, China en India die langzamer groeiende geavanceerde economieën ‘inhaalde’ en hielpen zo het globale groeiniveau hoog te houden in vergelijking met historische standaarden. Maar in de 21ste eeuw zijn er geen inhaaleconomieën van enig formaat over (p97). De economieën hebben allen het technologisch wereldniveau bereikt. In contrast hiermee stelt Piketty dat zijn r “redelijk stabiel blijft rond de 4% tot 5%” (p55).

Maar is Piketty’s r stabiel en zal dit zo blijven? Een deel hiervan komt van rendement op financieel kapitaal (aandelen en obligaties). Het langetermijnrendement op rentedragend en dividenddragend financieel kapitaal daalt (niet stijgt) al sinds de jaren ’3010. Als het zich op de huidige manier verder ontwikkelt, zal het een nulniveau halen tegen 2050 – niet over de 4% blijven, zoals Piketty projecteert11. Maar Piketty’s r voorziet ook in een rendement op bezit, kunstmatig gegenereerd als equivalent van huur op ‘huiselijke diensten’. Dit gaat ervan uit dat als je in het bezit bent van een huis, je er inkomen uit genereert, zelfs al woon je er zelf in!

Zonder die voorziening zou Piketty’s r dalen, niet stijgen. Dat komt omdat het aandeel in huizen in ‘kapitaal’ in Piketty’s data meer dan de helft omvatte in 2010, vergeleken met veel minder dan de helft in de jaren ’40. Dit is wat r beïnvloedt. De algehele waarde van r is niet veranderd omdat grondbezit in Piketty’s ‘kapitaal’ grotendeels is vervangen door onroerend goed (p118). Boerenland omvatte tweederde van kapitaal in de 18e eeuw, maar nauwelijk 2% in Frankrijk het het Verenigd Koninkrijk nu: “Het was eens voornamelijk land, maar het werd primair onroerend goed samen met industrieel en financieel bezit (ieder de helft)” (p122).

Dit zette wat vraagtekens ook bij andere recensenten12. Als kapitaal ook bezit en financiële tegoeden meeneemt, naast tastbaar bezit als fabrieken, kantoren, machines en technologie, dan heeft waarde van kapitaal een vluchtige waarde en hebben ze een rendement dat niet stabiel is. Piketty’s data laat zien dat de grootste kentering van de onstuitbare groei van de kapitaal inkomensverhouding in de 20ste eeuw plaatsvond gedurende de grote depressie en de daaropvolgende wereldoorlog. Dit liet een U-vorm zien in de ontwikkeling van de globale kapitaal-inkomensverhouding (zie figuur 2). Maar vanaf de jaren ’50 begon de kapitaal-inkomensverhouding onstuitbaar te stijgen.

Piketty geeft toe dat een prijsbubbel op financieel bezit verantwoordelijk was voor eenderde van de stijging in nationaal kapitaal op nationaal inkomen in deze periode (p91). Vanaf de jaren ’80 is, daar waar een grote sprong in ongelijkheid is, dat precies te wijten aan een boom in financieel bezit prijzen. Piketty verwerpt het argument dat financiële speculatie zijn “gelijke” rendement zou vervormen, omdat, over de langere termijn, hij verwacht dat de prijzen op financieel bezit in overeenstemming zouden zijn met de waarde van tastbaar bezit. Maar dat zou dan een wel erg lange termijn zijn, omdat in de laatste 60 jaar dit niet het geval is gebleken.

r is geen meeropbrengst

Dit brengt ons tot wat Piketty, wederom nogal zelfoverschattend, de “tweede fundamentele wet van het kapitalisme” noemt. Dit is β=s/g. In woorden: De kapitaal-inkomensverhouding (β) is gelijk aan spaarsnelheid (s) gedeeld door de groeisnelheid (g) over een lange termijn. Piketty denkt dat zijn ’tweede wet’ een uitleg geeft waarom globaal kapitaal inkomen zal stijgen: Netto inkomensgroei (g) zal vertragen, terwijl het netto rendement (r) zal stabiliseren op een niveau dat behoorlijk hoger ligt dan de groeisnelheid en de nettospaarsnelheid zal in op termijn evenwicht komen dat een stuk hoger ligt dan nu.

Hier keert Piketty naar het traditionele neoklassieke gezamenlijke productiefunctiemodel, ontwikkeld door Robert Solow13. In dit model dragen alle ‘factoren van productie’ bij aan groei. Als er een groei is in een factor, relatief tot een ander in de bijdrage aan de productie, dan zal de ‘marginale productie’ dalen. Een overvloed in een factor, kapitaal, zal leiden tot steeds minder resultaat op die factor: “Teveel kapitaal ondermijnt het rendement op kapitaal … het ligt voor de hand dat marginale productiviteit van kapitaal verminderd, als de voorraad aan kapitaal stijgt” (p215). Dit suggereert dat r zou moeten verminderen. Piketty stelt echter dat r niet snel genoeg daalt om de stijging in het aandeel van kapitaalinkomen te stoppen: “Dit impliceert dat kapitaals aandeel in inkomen sneller stijgt dan het nettorendement daalt” (p173). In het neoklassieke model gaat dit uit van ‘substitutie-elasticiteit’ tussen kapitaal en arbeid dat groter is dan 1 – namelijk dat arbeid sneller vervangen zal worden door kapitaal dan de accumulatie van kapitaal zal leiden tot een daling in het ‘marginale product’. En inderdaad, zoals andere recensenten erop hebben gewezen, is er geen empirisch onderzoek dat een dergelijk hoge elasticiteit aangeven, buiten Piketty’s. Ze wijzen allemaal erop dat r na verloop van tijd gaat dalen. Piketty’s weerwoord is dat dit niet het geval is over een hele lange termijn.

Hoe dan ook, dit neoklassieke model van groei is lange tijd geleden al onderuit gehaald. Piketty verwijst naar een groots debat tussen de Cambridge-economen van Massachusetts (Robort Solow, Paul Samuelson) en die van Cambridge, Engeland (Joan Robinson, etc), die eindigde in een nederlaag voor de eerste groep. De tweede groep toonde aan dat als kapitaal een fysieke entiteit is in machines, fabrieken, etc., dit niet in geld kan worden gemeten en dat het niet oneindig kan worden vervangen voor arbeid14. De theorie heeft dus geen relatie met de werkelijkheid. Piketty’s weerwoord is om zich te keren tot de feiten. Het Cambridge-debat kon niet worden opgelost omdat er een “gebrek aan data” was. Het doet er niet toe wie gelijk had omdat de kapitaal-inkomenverhouding is blijven stijgen de afgelopen decennia en dat is alles wat we moeten weten.

Piketty ziet effectief af van het gezamenlijk productiemodel dat hij begon te gebruiken om zijn tweede wet uit te leggen: “Het grootste probleem … is eenvoudigweg dat het niet de diversiteit in loondistributie kan verklaren die we zien in verschillende landen op verschillende momenten” (p308). In plaats hiervan neemt hij een institutionele uitleg – dat de rijken de regering en bedrijven besturen en op die manier meer dan ‘enkel’ het marginale rendement op kapitaal kunnen ontvangen: “Er is elke reden om aan te nemen dat r veel groter zal zijn dan g in de komende decennia vanwege ‘oligarchische verschillen'” (p463). Deze verschillen zijn zelfs groter omdat de rijken hun rijkdom in belastingparadijzen verstoppen (p466).

Piketty concludeert dat “topmanagers, over het algemeen, de macht hebben om hun eigen vergoeding te bepalen – in sommige gevallen zonder grenzen en in de meeste gevallen zonder duidelijke relatie tot hun individuele productiviteit” (p24). Deze super-salarissen zijn erg vaak enkel “lonen voor de gelukkigen” (p335). De marginale productiviteit van kapitaal heeft er verder niets mee te maken. Piketty is het eigenlijk eens met Marx dat deze obscene “lonen voor toezicht van arbeid” (Marx’ term) een verborgen deel zijn van de meerwaarde die wordt onttrokken aan de loonarbeid.

Marx of Piketty: Wiens r?

Piketty beweert dat Marx’ wet van de tendens tot dalende winstvoet gebaseerd was op een aanname dat er “een oneindige accumulatie van kapitaal” en “alsmaar hogere hoeveelheden van kapitaal onvermijdelijk leiden tot een val in de winstvoet (oftewel het rendement op kapitaal) en uiteindelijk leiden tot hun eigen ondergang, terwijl de groei in netto inkomen (g) daalt naar nul” (p228). Hier dringt Piketty de marginale productiviteitstheorie van kapitaals accumulatie op aan Marx – juist degene die hijzelf verwerpt: namelijk, dat een overvloed aan kapitaal leidt tot steeds minder winst.

Eigenlijk is voor Marx de beweging van r niet te vinden in “oneindige accumulatie”, maar in de stijging in de waarde in de productiemiddelen in verhouding tot de waarde van arbeid(skracht). Piketty stelt dat na de Tweede Wereldoorlog kapitaal schaars was en daarom dat het rendement op kapitaal hoog lag. Marx zou zeggen dat de waarde van kapitaal was vernietigd (zowel fysiek als in waarde), waardoor de winstvoet hoog lag. Het was niet de ‘schaarste van kapitaal’, maar de vernietiging van zijn waarde (door oorlog of recessie).

We kunnen zien of Marx’ wet van de tendens van de dalende winstvoet bevestigd wordt over een langere termijn, tegenover Piketty’s “stabiele” r. Figuur 3 toont Esteban Maitos globale winstvoet die terug gaat tot 1869, gebruik makende van een Marxistische definitie van kapitaal15.

In tegenstelling tot Piketty laat Maito huiselijk financieel bezit uit de definitie van kapitaal en categoriseert hij correct kapitaal als de waarde van de productiemiddelen die eigendom zijn en geaccumuleerd worden in de kapitalistische sector. Het resultaat is geen stabiele r, maar een dalende winstvoet à la Marx. Er is sprake van een langetermijnachteruitgang, maar er zijn verschillende perioden waarin de winstvoet stijgt of consolideert16.

Ik heb Piketty’s eigen uitgebreide gegevens gebruikt voor Duitsland om zijn rendement te vergelijken met Maitos Marxistische winstvoet voor dat land sinds de jaren ’50. Piketty’s gegevens produceren een vergelijkbaar beeld met Maitos. Het rendement voor Duitsland daalt vanaf 1950 en stabiliseert dan in de jaren ’80. Dit komt omdat de Duitsers een veel kleiner percentage eigen huisbezit kennen. Slechts 44% van de Duitse huishoudens zijn eigendom van de mensen de mensen die erin wonen, vergeleken met 70% tot 80% in Griekenland, Italië en Spanje. Wanneer onroerend goed geen groot deel vormt van ‘kapitaal’, komen Piketty’s en Marx’ r vrijwel overeen.

Het goede en het slechte

Piketty laat overtuigend zien dat de ongelijkheid van rijkdom en inkomen groter wordt in de meeste kapitalistische economieën. De reden hiervoor is dat een hoger deel van het inkomen komt van kapitaal in de vorm van winst en niet omdat hoger geschoolde arbeid een hoger inkomen krijgt dan lager geschoolde arbeid. En het groeiende kapitaalinkomen wordt voornamelijk gevoed door geërfd rijkdom. ‘Van lompen naar rijkdom’ is niet het verhaal van kapitalistische rijkdom: Het is eerder ‘van vader op zoon’ of ‘van man naar weduwe’. Maar dan probeert Piketty om wat “fundamentele wetten van het kapitalisme” te ontwikkelen en schiet hij tekort. Hij vermengt kapitaal met rijkdom door niet-productieve bezittingen zoals huisbezit, aandelen en obligaties op deze manier. Door dat te doen verliest hij de blik op hoe rijkdom wordt gecreëerd en toegeëigend, zoals Marx toont met zijn waarde wet. En zijn nettorendement op kapitaal wordt gescheiden van de kapitalistische wijze van productie. Als je huiselijk en financieel bezit uit zijn metingen op het rendement op kapitaal zou snijden, zou je feitelijk uitkomen bij Marx’ winstvoet en die daalt (en schommelt), in tegenstelling tot Piketty’s “stabiele” r.

Uiteindelijk heeft Piketty geen theorie over de crises in het kapitalisme en neemt aan dat ze voorbijgaande episodes zijn. Zijn beleidsvoorstellen voor een betere wereld zijn dus beperkt tot progressieve belastingen en een wereldwijde rijkdombelasting om kapitalistische ongelijkheid te ‘corrigeren’. Echter ziet Piketty zelf ook wel dat het utopisch is om te verwachten dat de rijken (die de regeringen controleren) het eens zullen zijn met een afname van hun eigen rijkdom om het kapitalisme te redden van toekomstige sociale opstand. Hij piekert er niet over om een andere manier te suggereren om een daling van de ongelijkheid te bereiken: Namelijk om het aandeel van het inkomen te doen stijgen via conflict op sociaal niveau of op de werkvloer en voor het bevrijden van vakbonden van de kettingen van de vakbondswetten die in veel landen bestaan.

Laat staan dat hij het heeft over meer radicale beleidsvoorstellen, zoals het overnemen van de banken en grote bedrijven, een halt toeroepen op de groteske salarissen van bedrijfstoppen en het beëindigen van de risicovolle oplichterijen die hele economieën op hun knieën hebben gebracht. Voor Piketty – in waarlijk sociaaldemocratische traditie – is de vervanging van de kapitalistische productiemodus niet noodzakelijk.

Thomas Piketty, Capital in the 21st century, Harvard 2014, 677 pagina’s, €38,99

  1. B Milanović, ‘The return of patrimonial capitalism’ – review of Capital in the 21st century, World Bank, 9 oktober 2013, draft for Journal of Economic Literature, juni 2014.
  2. P Krugman, ‘Why we are in a new gilded age’ The New York Review of Books 8 mei 2014.
  3. M Wolf, ‘Capital in the 21st century’ Financial Times 15 april 2014.
  4. J Cassidy, ‘Forces of divergence’ The New Yorker 31 maart 2014.
  5. www.nytimes.com/2014/04/20/business/international/taking-on-adam-smith-and-karl-marx.html?_r=0
  6. Interview met New Republic: www.newrepublic.com/article/117655/thomas-piketty-interview-economist-discusses-his-distaste-marx
  7. http://blogs.ft.com/money-supply/2014/05/23/piketty-response-to-ft-data-concerns
  8. http://thenextrecession.files.wordpress.com/2014/05/pikettyzucman2014hid.pdf
  9. In een open brief van 10 pagina’s dat online is verschenen verdedigt Piketty zich voor zijn gebruik van de gegevens en zijn algemene conclusie: http://piketty.pse.ens.fr/files/capital21c/en/Piketty2014TechnicalAppendixResponsetoFT.pdf. Hij stelt dat ogenschijnlijke verwerkingsfouten bewuste aanpassingen waren en hij verdedigt zijn keuzes voor bepaalde bronnen boven andere
  10. Zie R Ibbotson and R Sinquefield, ‘Stocks, bonds, bills and inflation: year by year historical returns’ Journal of Business januari 1976.
  11.  Zie B Eichengreen Project Syndicate 27 april 2014. Hij verwijst naar data van het Internationaal Monetair Fonds die toont dat de echte rentevoet op obligaties dalende zijn in de voorbije drie decennia en dat ze, met 2% tot 3%, nauwelijks boven de potentiële groei komen van de OESO lidstaten.
  12. James Galbraith stelt dat Piketty “vermengt fysiek kapitaal materiaal met alle vormen van geld gebaseerde rijkdom, inclusief grondbezit en onroerend bezit, of die rijkdom nu productief gebruik is of niet. Hij sluit enkel uit wat neoklassieke economen ‘menselijk kapitaal’ noemen, wellicht omdat dat niet kan worden gekocht en verkocht. Dan schat hij de marktwaarde van die rijkdom. Zijn maat van kapitaal is niet fysiek maar financieel.” (‘Capital for the 21st century?’ Dissent voorjaar 2014). Dit leidt tot problemen in de meting aangezien prijzen van bezittingen fluctueren, hoewel piketty beweerd dat dit niet het geval is op de lange termijn.
  13. Zie R Solow, ‘A contribution to the theory of economic growth’ Quarterly Journal of Economics februari 1956.
  14.  “Minstens sinds Wicksell is het bekend dat kapitaalgoederen niet kunnen worden gemeten en samengevoegd in fysieke eenheden vanwege hun verscheidenheid: Hoe tel je een vliegtuig op bij een print pers? Daarom moeten waardematen worden gebruikt. De waarde van een kapitaalgoed kunnen de kosten zijn van de productie of de waarde van het product dat het in de toekomst gaat produceren. Beide benaderingen hebben een rentevoet (rekenrente) nodig, maar die rentevoet is normaal bepaald door kapitaal te gebruiken die gebruikt wordt in verhouding tot het product” (S Bergheim Long-run growth forecasting 2008).
  15. E Maito, ‘The historical transience of capital, the downward trend in the rate of profit since the 19th century’: http://thenextrecession.wordpress.com/2014/04/23/a-world-rate-of-profit-revisited-with-maito-and-piketty
  16. Zie Piketty’s tabellen voor Duitsland op http://piketty.pse.ens.fr/fr/capital21c

Auteur